Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
7 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1975, was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens handelen in strijd met artikel 197 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, had een middel van cassatie voorgesteld, maar de waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde.
Echter, ambtshalve heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak beoordeeld. In eerdere arresten had de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt, zich moet vergewissen dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen, zoals vastgelegd in de terugkeerrichtlijn. Uit het bestreden arrest bleek niet dat het Hof deze stappen had gecontroleerd. Aangezien de cassatieschriftuur vóór 21 mei 2013 was ingekomen, besloot de Hoge Raad om de bestreden uitspraak te vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging.
De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zodat de zaak in zoverre opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige. Deze uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de terugkeerrichtlijn in strafzaken en de verantwoordelijkheden van de rechter bij het opleggen van straffen.