ECLI:NL:HR:2014:2699

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
14/00371
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van belastingaanslagen en boeten in het kader van het project Bank Zonder Naam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende belastingaanslagen en boeten die aan de belanghebbende waren opgelegd over de jaren 1995 tot en met 2005. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 11 december 2013 had geoordeeld over de opgelegde belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de vermogensbelasting (VB). De zaak was gerelateerd aan het project Bank Zonder Naam, dat betrekking had op belastingontduiking.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof de boeten ten onrechte had verminderd zonder dit in het dictum van de uitspraak op te nemen. De Rechtbank had eerder de boeten vastgesteld op 100 procent, maar had deze verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof wat betreft de verhogingen en boeten en herstelde de boeten tot 42,5 procent voor bepaalde jaren en 47,5 procent voor andere jaren. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de motivering van uitspraken door lagere rechters, vooral in belastingzaken waar aanzienlijke bedragen en juridische gevolgen op het spel staan. De beslissing heeft implicaties voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, vooral in het kader van belastingrecht en de behandeling van boeten.

Uitspraak

19 september 2014
nr. 14/00371
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 11 december 2013, nrs. BK-11/00550 t/m BK-11/00565, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nrs. AWB 08/8451 IB/PVV, AWB 08/8453 IB/PVV, AWB 08/8454 VB, AWB 09/6650 IB/PVV, AWB 09/6651 IB/PVV, AWB 09/6653 IB/PVV tot en met AWB 09/6657 IB/PVV, AWB 09/6660 IB/PVV, AWB 09/6661 IB/PVV en AWB 09/6662 VB tot en met AWB 09/6665 VB) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1995 tot en met 2005 opgelegde belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de over de jaren 1996 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB), de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
De bestreden belastingaanslagen, boeten en verhogingen (hierna samen: boeten) en beschikkingen inzake heffingsrente houden verband met het zogenoemde project Bank Zonder Naam.
2.2.1.
Het Hof heeft de boeten in het onderhavige geval verminderd in die zin dat het 50 percent van de nagevorderde belasting passend en geboden heeft geacht, behoudens de gevolgen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof heeft in het dictum de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Hiertegen keert zich middel 1 van belanghebbende.
2.2.2.
Het middel slaagt. De Rechtbank heeft boeten van 100 percent passend en geboden geacht en heeft de boeten verminderd met 15 percent (IB/PVV 1995, VB 1996 en IB/PVV 2002) respectievelijk 5 percent (IB/PVV 1996 tot en met 2001, IB/PVV 2003 tot en met 2005 en VB 1997 tot en met 2000) in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Aangezien het Hof in het dictum van zijn uitspraak de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd, is ten onrechte de hiervoor in 2.2.1 vermelde vermindering door het Hof van de boeten niet in het dictum van zijn uitspraak tot uitdrukking gebracht.
2.3.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 28 maart 2014, nr. 13/03554, ECLI:NL:HR:2014:689, BNB 2014/137, en HR 2 mei 2014, nr. 13/04723, ECLI:NL:HR:2014:1032, BNB 2014/139).

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof wat betreft de verhogingen en boeten ter zake van de IB/PVV over de jaren 1995 tot en met 2005 en de VB over de jaren 1996 tot en met 2000,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank in zoverre,
vernietigt de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur,
scheldt de verhogingen ter zake van de IB/PVV over het jaar 1995 en de VB over het jaar 1996 kwijt tot op 42,5 percent en die ter zake van de IB/PVV over de jaren 1996 en 1997 en de VB over de jaren 1997 en 1998 tot op 47,5 percent,
vermindert de boete ter zake van de IB/PVV over het jaar 2002 tot op 42,5 percent en de boeten ter zake van de IB/PVV over de jaren 1998 tot en met 2001 en 2003 tot en met 2005 en de VB over de jaren 1999 en 2000 tot op 47,5 percent,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 118, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1948 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2014.