ECLI:NL:HR:2014:2678

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
12/05005
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over recht op aftrek omzetbelasting bij commissionairstransacties

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtmatigheid van een teruggaaf van omzetbelasting door [X] B.V. De belanghebbende had verzocht om teruggaaf van omzetbelasting over het jaar 2009, welke aanvankelijk door de Inspecteur was ingewilligd. Na bezwaar van de belanghebbende, die een aanvullende teruggaaf vroeg, handhaafde de Inspecteur zijn beschikking. De Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep ongegrond, waarna het Hof te Amsterdam de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.

De belanghebbende stelde dat zij recht had op aftrek van de door winkeliers in rekening gebrachte omzetbelasting voor goederen die in het kader van een speciaal concept waren aangeschaft. Dit concept stelde buiten de EU woonachtige reizigers in staat om omzetbelastingvrije aankopen te doen. De belanghebbende had facturen ontvangen voor goederen die door klanten waren gekozen en die als reizigersbagage zouden worden uitgevoerd. De vraag was of deze transacties als commissionairstransacties moesten worden aangemerkt, wat zou impliceren dat de belanghebbende recht had op aftrek van de omzetbelasting.

Het Hof oordeelde dat geen sprake was van commissionairstransacties, omdat de klant zelf de keuze had gemaakt om de goederen aan te kopen en deze aankopen direct had betaald, zonder tussenkomst van de belanghebbende. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

19 september 2014
nr. 12/05005
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 13 september 2012, nr. 11/00699, betreffende een beschikking inzake de omzetbelasting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van omzetbelasting over het jaar 2009. Dit verzoek is door de Inspecteur bij beschikking van 5 februari 2010 ingewilligd. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt waarbij zij een aanvullende teruggaaf heeft verzocht. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 10/3382) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 8 oktober 2013 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende heeft een concept ontwikkeld dat ten doel heeft het met toepassing van artikel 24, lid 2, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) in samenhang gelezen met de artikelen 146, lid 1, letter b, en 147 van BTW-richtlijn 2006 doen van omzetbelastingvrije inkopen in Nederland door buiten de Europese Unie (hierna: de EU) woonachtige reizigers te vergemakkelijken. Het onderwerpelijke door belanghebbende geclaimde recht op aftrek van omzetbelasting betreft in het kader van dit concept gedane aankopen van goederen.
3.1.2.
Het concept houdt het volgende in. Een buiten de EU woonachtige particuliere persoon (hierna: de reiziger) kan zich onder opgave van hem betreffende gegevens op de website van belanghebbende registreren. Met deze registratie sluit de reiziger met belanghebbende een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) op grond waarvan ten behoeve van de reiziger door tussenkomst van belanghebbende en onder de door haar gestelde voorwaarden omzetbelastingvrije aankopen kunnen worden gedaan van goederen die de reiziger in zijn bagage de EU uitvoert.
Krachtens de overeenkomst kan de reiziger door hem gewenste winkelaankopen van goederen doen op naam van belanghebbende. De reiziger is dan gehouden ervoor zorg te dragen dat hij van de leverancier (hierna: de winkelier) een factuur op naam van belanghebbende ontvangt die voldoet aan de voorwaarden die de Wet daaraan stelt. De reiziger betaalt de op de factuur vermelde vergoeding van het aangekochte goed vermeerderd met omzetbelasting.
De reiziger registreert de aankopen op de website van belanghebbende en ontvangt van belanghebbende een nota wegens de geleverde goederen. Op deze nota is als prijs voor elk goed vermeld de door de winkelier daarvoor in rekening gebrachte prijs, exclusief omzetbelasting en vermeerderd met een ‘opslag’ (een percentage van maximaal 5 percent van de winkelprijs).
De reiziger laat de nota bij het verlaten van de EU door de douane voor uitvoer afstempelen. Daarna zendt de reiziger de afgestempelde nota met de factuur van de winkelier naar belanghebbende.
Nadat belanghebbende deze bescheiden heeft ontvangen en gecontroleerd, betaalt zij aan de reiziger het – op de nota vermelde – verschil tussen de door de reiziger aan de winkelier betaalde prijs en de door haar in rekening gebrachte verkoopprijs, dat wil zeggen de winkelprijs exclusief omzetbelasting en vermeerderd met de ‘opslag’.
3.1.3.
De onderhavige zaak betreft facturen die in 2009 in het kader van de uitvoering van het hiervoor in 3.1.1 bedoelde concept door winkeliers in Nederland op naam van belanghebbende zijn uitgereikt voor leveringen van goederen die door de klant zijn gekozen en door deze als reizigersbagage (zouden) worden uitgevoerd.
Tot de stukken van het geding behoort een ‘invoice’ van belanghebbende aan de klant. Daarop staan de goederen vermeld en voorts, als vergoeding voor de goederen, een totaalbedrag van € 839,90. Voorts is op de invoice vermeld dat met dit bedrag een ‘Advance – Voorschot’ wordt verrekend van in totaal € 943,35, zodat een ‘Refund – Teruggave’ aan de koper resteert ten bedrage van € 103,45.
De invoice is door de douane te Schiphol afgestempeld. De klant heeft deze samen met de facturen van de winkeliers aan belanghebbende verzonden, waarna belanghebbende het bedrag van € 103,45 aan de klant heeft uitbetaald.
3.1.4.
Belanghebbende heeft haar bezwaar tegen de onderwerpelijke teruggaafbeschikking erop gegrond dat zij recht heeft op aftrek van de haar door de winkeliers voor de hiervoor in 3.1.3 vermelde goederen in rekening gebrachte omzetbelasting en dat het bedrag hiervan niet is begrepen in het bij de beschikking reeds teruggegeven bedrag.
3.2.
Voor het Hof was in geschil of de onderwerpelijke transacties als commissionairstransacties in de zin van artikel 3, lid 6, van de Wet moeten worden aangemerkt. Het Hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van dergelijke transacties, aangezien belanghebbende bij de winkelaankopen niet heeft gehandeld op order en voor rekening van de klant. De klant heeft, aldus het Hof, zelf, in de winkel, de keuze gemaakt om over te gaan tot het voor eigen rekening aankopen van bepaalde door haar gewenste producten en heeft deze aankopen onmiddellijk betaald. De aankopen zijn daarmee zonder tussenkomst van belanghebbende gedaan. De enkele omstandigheid dat de facturen op naam van belanghebbende zijn gesteld doet naar het oordeel van het Hof niet af aan zijn oordeel dat artikel 3, lid 6, van de Wet toepassing mist.
Het middel richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen deze oordelen van het Hof.
3.3.
Met een koop of verkoop in commissie in de zin van artikel 14, lid 2, letter c, van BTW-richtlijn 2006, in overeenstemming waarmee artikel 3, lid 6, van de Wet moet worden uitgelegd, strookt niet dat de opdrachtgever van de commissionair zelf namens de commissionair handelt zonder tevoren een order tot koop of verkoop aan de commissionair te hebben gegeven. Het Hof heeft, zoals hiervoor in 3.2 overwogen en in cassatie niet bestreden, vastgesteld dat de klant zelf in de winkel de keuze heeft gemaakt om tot de aankoop over te gaan en dat hij daaraan direct gevolg heeft gegeven, waarin ligt besloten dat hij niet tevoren een order tot aankoop aan belanghebbende heeft gegeven. Gelet op het vorenoverwogene brengt dit mee dat het in ’s Hofs oordelen besloten liggende oordeel dat niet gezegd kan worden dat de klant bij de aankoop belanghebbende, handelend als commissionair, vertegenwoordigde, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, E.N. Punt en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2014.