Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
12 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. Het cassatieberoep was gericht tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 mei 2014 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2014 en 25 maart 2014, die relevant zijn voor het verloop van het geding.
De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit kan zijn omdat verzoeker onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, wat betekent dat verzoeker niet in zijn verzoek wordt ontvangen. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak in het kader van de ontvankelijkheid van cassatieberoepen, vooral in relatie tot de WSNP en de termijnen die daarvoor gelden.