ECLI:NL:HR:2014:2663

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
14/02487
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en de toepassing van buitenlands recht in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huwelijksvermogensrecht en de toepassing van Turks recht. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van de man, die in beroep ging tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De man had eerder een beschikking van de rechtbank Breda ontvangen, waartegen hij in cassatie ging. De vrouw, verweerder in cassatie, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De Procureur-Generaal heeft het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit artikel stelt dat in cassatie niet kan worden geklaagd over de uitleg of toepassing van buitenlands recht.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de man geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak benadrukt de beperkingen van cassatieprocedures in het kader van buitenlandse rechtsstelsels en de noodzaak voor partijen om voldoende belang aan te tonen in hun beroep.

De beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot, waarbij de andere raadsheren C.A. Streefkerk, C.E. Drion en M.V. Polak betrokken waren.

Uitspraak

12 september 2014
Eerste Kamer
14/02487
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.L. Kleyn,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 243434 FA RK 11-5838 van de rechtbank Breda van 11 december 2012;
b. de beschikking in de zaak HV 200.121.956/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 februari 2014.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van de man heeft bij brief van 10 juli 2014 op dat standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
12 september 2014.