Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Castricum,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
7 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een verzoeker die in beroep ging tegen een beschikking van het gerechtshof Amsterdam, waarin de gemeente Castricum een aanvulling op de persoonslijst van de verzoeker had gedaan. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.I. van Vlijmen, stelde dat deze aanvulling onterecht was en heeft daarom cassatie ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Alkmaar en het gerechtshof Amsterdam, die beide in het voordeel van de gemeente waren uitgevallen.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat hij onvoldoende belang zou hebben bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten van de verzoeker geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit kan zijn omdat de verzoeker niet voldoende belang heeft bij de uitkomst van de procedure of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door vice-president E.J. Numann, samen met de andere raadsheren.