Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 26 maart 2013, nr. 12/00060, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die betrekking heeft op de vennootschapsbelasting. De zaak is ontstaan na een beschikking van de Inspecteur, waarbij het verlies van belanghebbende voor het jaar 2003 werd vastgesteld. Na bezwaar tegen deze beschikking heeft de Inspecteur het verlies verhoogd. De Rechtbank te Breda heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dit hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
De Hoge Raad heeft eerder, op 20 januari 2012, een arrest gewezen waarbij de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Het Hof heeft vervolgens de uitspraak van de Rechtbank opnieuw bevestigd. Belanghebbende heeft hierop beroep in cassatie ingesteld, waarbij een middel werd voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is uitgesproken op 7 februari 2014 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.