Uitspraak
1.Geding in cassatie
2 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.Slotsom
4.Beslissing
7 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens handelen in strijd met artikel 197 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY3151, vastgesteld dat de rechter die een dergelijke straf oplegt, zich moet vergewissen dat de stappen van de terugkeerrichtlijn zijn doorlopen. Dit houdt in dat de rechter moet controleren of de procedure voor terugkeer correct is gevolgd en dit moet motiveren in zijn beslissing.
In het bestreden arrest van het Hof bleek echter niet dat het Hof deze stappen had doorlopen. De Hoge Raad heeft daarom ambtshalve de strafoplegging vernietigd, omdat de cassatieschriftuur vóór de uitspraak van 21 mei 2013 was ingediend. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak terugverwijst naar het Gerechtshof Amsterdam, zodat de strafoplegging opnieuw kan worden beoordeeld in het kader van het bestaande hoger beroep.
De Hoge Raad heeft de overige middelen van cassatie verworpen, wat betekent dat de andere aspecten van de veroordeling in stand blijven. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de terugkeerrichtlijn en de noodzaak voor rechters om deze richtlijn in acht te nemen bij het opleggen van straffen.