Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de overige middelen
3.Beslissing
26 augustus 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 13 december 2013, met nummer RK 13/4999. Het beroep was ingesteld door de opgeëiste persoon, die in deze zaak wordt vertegenwoordigd door advocaat T.M.D. Buruma. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Republiek Turkije. De Hoge Raad had eerder, op 17 juni 2014, in een ander arrest (ECLI:NL:HR:2014:1442) geoordeeld dat drie van de vier voorgestelde middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft in een aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de overige middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft daarom het beroep verworpen.
Deze uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.