ECLI:NL:HR:2014:246

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
12/01312
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag opgelegd aan [X] B.V. over tijdvak 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2007

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die op 27 januari 2012 werd gewezen. De zaak betreft een naheffingsaanslag die aan [X] B.V. was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2007. De Rechtbank Breda had eerder in deze kwestie geoordeeld onder nummer AWB 09/4784. De belanghebbende, [X] B.V., heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna [X] B.V. een conclusie van repliek heeft ingediend.

De Hoge Raad heeft de middelen van [X] B.V. beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de voorgestelde middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit oordeel is in lijn met eerdere uitspraken, waaronder HR 31 januari 2014, nr. 12/01314.

Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2014 door de vice-president en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

7 februari 2014
Nr. 12/01312
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te's-Hertogenboschvan 27 januari 2012, nr. 10/00777, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Breda (nr. AWB 09/4784) betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2007 opgelegde naheffingsaanslag.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (zie HR 31 januari 2014, nr. 12/01314, ECLI:NL:HR:2014:145).

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2014.