In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Fiscale eenheid [X1] B.V. en [X2] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 27 januari 2012, nr. 10/00780, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een eerdere uitspraak van de Rechtbank Breda (nr. AWB 09/4691). De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende was opgelegd voor het tijdvak van 1 februari 2008 tot en met 29 februari 2008, alsook de daarbij gegeven boetebeschikking.
Belanghebbende heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2014.