ECLI:NL:HR:2014:2143

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 augustus 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
14/00278
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aanmerkelijkheid van ondernemerschap en de correctie van aanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 augustus 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aanmerkelijkheid van ondernemerschap van belanghebbende, die een eenmanszaak had ingeschreven onder de handelsnaam '[A]'. De zaak betreft de aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2008 en 2009, waarbij de Inspecteur de door belanghebbende aangegeven winst uit onderneming niet heeft geaccepteerd en deze heeft aangemerkt als inkomsten uit overige werkzaamheden zonder aftrek van kosten. De Inspecteur heeft de aangifte van belanghebbende gecorrigeerd, wat leidde tot een geschil dat uiteindelijk bij het Gerechtshof Den Haag is beland.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende in de jaren 2008 en 2009 geen inkomsten had verworven met zijn activiteiten voor '[A]' en dat er geen redelijke verwachting van voordeel was. Dit oordeel leidde tot de conclusie dat de aanslag voor 2008 te hoog was vastgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij hij betoogde dat het Hof onterecht had geoordeeld over de aanmerkelijkheid van de inkomsten.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof vernietigd voor zover het betrekking heeft op het jaar 2008. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onbegrijpelijk had geoordeeld door te stellen dat de geldstromen van € 18.270 buiten aanmerking moesten worden gelaten, terwijl het Hof eerder had geoordeeld dat belanghebbende geen inkomsten had verworven. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, waarbij het arrest van de Hoge Raad als uitgangspunt dient voor de beoordeling.

Uitspraak

8 augustus 2014
nr. 14/00278
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 11 december 2013, nrs. BK-12/00739, 12/00740 en 12/00741, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. AWB 12/4848, AWB 12/4856 en AWB 12/4954) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2008 en 2009 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1.
Belanghebbende heeft op 1 juli 2006 een eenmanszaak ingeschreven bij de Kamer van koophandel met de handelsnaam "[A]". Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het jaar 2008 een bedrag van -/- € 5561 (= € 18.270 (winst) /- € 13.317 (kosten) -/- € 11.131 (ondernemersaftrek) + € 617 (MKB-winstvrijstelling)) als belastbare winst uit onderneming opgenomen. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 10 juni 2011 onder meer laten weten belanghebbendes ondernemerschap niet te kunnen beoordelen, en om die reden de door belanghebbende als winst uit onderneming aangegeven inkomsten aan te merken als inkomsten uit overige werkzaamheden zonder aftrek van kosten. Op basis hiervan heeft de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag de aangifte van belanghebbende met betrekking tot de aangegeven winst uit onderneming met € 23.831 (= € 5561 + € 18.270) gecorrigeerd.
2.2.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur belanghebbende terecht niet als ondernemer heeft aangemerkt en of de aanslag 2008 niet te hoog is vastgesteld.
2.3.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende met activiteiten voor [A] in de jaren 2008 en 2009 noch in de jaren ervoor inkomsten heeft verworven, dat niet kan worden gezegd dat met die activiteiten redelijkerwijs voordeel te verwachten was en derhalve niet kan worden gesproken van een bron van inkomen. Daaraan doet niet af dat belanghebbende vele uren heeft besteed aan activiteiten voor [A] en evenmin dat [A] naar buiten is getreden.
2.3.2.
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het hiervoor overwogene tot de conclusie leidt dat de aanslag 2008, waarbij de geldstromen ter zake van [A] niet buiten aanmerking zijn gelaten, dient te worden verminderd met € 18.270.

3.Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

3.1.
Het middel komt op tegen ’s Hofs hiervoor in 2.3.2 weergegeven oordeel.
3.2.
Het middel slaagt. Het Hof heeft overwogen dat belanghebbende in het jaar 2008 geen inkomsten heeft verworven met activiteiten voor [A]. Hiermee is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onverenigbaar het oordeel dat de geldstromen in 2008 ten bedrage van € 18.270 buiten aanmerking moeten worden gelaten, aan welke oordeel kennelijk ten grondslag ligt het uitgangspunt dat deze geldstromen aan activiteiten voor [A] moet worden toegerekend. Dit oordeel is daarom onbegrijpelijk.
3.3.
Gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4.Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,
verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch alleen voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2008, alsmede de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2014.