Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 11 april 2013, nrs. 11/00948 en 11/00949, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 11 april 2013 werd gedaan in het kader van een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2006. De Inspecteur had de aanslag gehandhaafd na bezwaar, maar de Rechtbank te Haarlem had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd.
Belanghebbende heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld, waarbij twee middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is toegelicht door mr. B.J. Rubbens, advocaat te Rotterdam. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is uitgesproken op 31 januari 2014 door de vice-president en de raadsheren in het openbaar.