ECLI:NL:HR:2014:170

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
13/02331
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep in cassatie tegen uitspraak van de Rechtbank inzake naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan [A] V.O.F.

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting, opgelegd aan de vennootschap [A] V.O.F., niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende, één van de vennoten van de vof, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de Inspecteur weigerde het bezwaarschrift in behandeling te nemen omdat er al een bezwaarschrift door een andere vennoot was ingediend. Belanghebbende stelde vervolgens de Inspecteur in gebreke wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en ging in beroep tegen deze gang van zaken. De Rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat belanghebbende als privépersoon de naheffingsaanslag niet kon betwisten. In cassatie werd echter geoordeeld dat de Rechtbank dit beroep niet op de door haar gebezigde gronden niet-ontvankelijk had mogen verklaren. De Hoge Raad oordeelde dat ook in gevallen waarin bezwaar is gemaakt door een onbevoegde, tijdig op het bezwaar moet worden beslist. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën gelast om het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

31 januari 2014
nr. 13/02331
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 15 maart 2013, nr. AWB 12/4447, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een aan de [A] V.O.F. opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1.Het geding in feitelijke instantie

Aan [A] V.O.F. is over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem tegen deze aanslag gemaakte bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 30 oktober 2012 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de naheffingsaanslag aan de vennootschap is opgelegd en deze aanslag niet door belanghebbende als privépersoon kan worden bestreden. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3.Beoordeling van de klachten

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Op 25 april 2012 is aan [A] V.O.F. (hierna: de vof) over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Belanghebbende, één van de vennoten van de vof, heeft op eigen naam bij brief van 5 juni 2012 bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag.
3.1.2.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 5 juli 2012 medegedeeld dat hij het bezwaarschrift niet in behandeling kan nemen, omdat hij op 21 mei 2012 al een bezwaarschrift, door één van de andere vennoten van de vof namens de vof ingediend, had ontvangen en tegen een aanslag slechts één maal bezwaar kan worden gemaakt. De Inspecteur heeft in dezelfde brief meegedeeld dat hij zo veel mogelijk met de door alle belanghebbenden ingebrachte argumenten rekening zal houden.
3.1.3.
Bij brief van 23 juli 2012 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Bij brief van 22 augustus 2012 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
3.1.4.
Op het namens de vof ingediende bezwaarschrift is uitspraak gedaan op 29 september 2012.
3.2.
De Rechtbank heeft het door belanghebbende ingestelde beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende de aan de vof opgelegde naheffingsaanslag niet als privépersoon kan betwisten en hij daarom ingevolge het bepaalde in artikel 26a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen beroep kan instellen inzake de naheffingsaanslag van de vof.
Bij uitspraak op het gedane verzet heeft de Rechtbank geoordeeld dat het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard en het verzet ongegrond verklaard.
3.3.1
De klachten richten zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de hiervoor in 3.2 weergegeven oordelen van de Rechtbank.
3.3.2.
Ook in gevallen waarin bezwaar is gemaakt door een onbevoegde dient daarop tijdig te worden beslist. Beslist het bestuursorgaan niet tijdig op het bezwaar, dan kan ook in die gevallen degene door of namens wie dat bezwaar gemaakt is daartegen opkomen op de voet van artikel 6:12 van de Awb.
3.3.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem op eigen naam ingediende bezwaarschrift. Het hiervoor in 3.3.2 overwogene brengt mee dat de Rechtbank dat beroep niet op de door haar gebezigde gronden niet-ontvankelijk had mogen verklaren. De klachten slagen. De uitspraak op verzet dient te worden vernietigd.
3.3.4.
Opmerking verdient dat indien de Rechtbank komt tot gegrondbevinding van zowel het verzet als het beroep, zij op de voet van artikel 8:55d van de Awb dient te bepalen dat de Inspecteur binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak van de Rechtbank wordt verzonden alsnog een uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekendmaakt.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 118.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2014.