In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel. De Rechtbank had op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzet tegen een eerdere uitspraak betreffende het niet tijdig nemen van een besluit door de Minister van Buitenlandse Zaken. Dit betrof een aanvraag om toekenning van sociale voorzieningen voor het militair personeel van het voormalige Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL). De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank. Volgens artikel 78, lid 4 van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad enkel kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de administratieve rechter indien dit bij wet is bepaald. Aangezien er in dit geval geen dergelijke wettelijke bepaling bestaat, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is openbaar uitgesproken en is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.