In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 maart 2014, waarin het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Almelo werd behandeld. De zaak betrof een besluit van het College ingevolge de Wet investeren in jongeren.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is openbaar uitgesproken en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede is een griffierecht van € 493 opgelegd.