In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 7 november 2013, met de nummers AWB 13/2969 en 13/2970. De zaak betreft de door belanghebbende op aangifte voldane bedragen in de energiebelasting voor de tijdvakken januari en februari 2013. De belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting heeft de belanghebbende de zaak mondeling toegelicht door mr. Y.E.J. Geradts, advocaat te Amsterdam.
De Hoge Raad heeft het voorgestelde middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwijst hierbij ook naar een eerder uitgesproken arrest in een vergelijkbare zaak met nummer 13/06262.
Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, samen met de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2014.