In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 juni 2013. Het Gerechtshof had eerder uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de Inspecteur en een incidenteel hoger beroep van belanghebbende, die betrekking had op een belastingkwestie onder de Wet inkomstenbelasting 2001. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.