ECLI:NL:HR:2014:1645

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
13/02596
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van [X] B.V. tegen uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake vennootschapsbelasting 2001

In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 april 2013, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Breda werd behandeld. De zaak betreft de aan [X] B.V. opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2001. De Hoge Raad heeft op 11 juli 2014 uitspraak gedaan in deze cassatieprocedure, geregistreerd onder nummer 13/02596.

Belanghebbende heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. Tevens heeft belanghebbende een aanvullend geschrift ingediend, dat door de Hoge Raad als een aanvulling op de conclusie van repliek is aangemerkt.

De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Ten slotte heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2014.

Uitspraak

11 juli 2014
Nr. 13/02596
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 18 april 2013, nr. 11/00105, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Breda (nr. AWB 06/5378) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft voorts - binnen de gestelde termijn voor het indienen van een conclusie van repliek - een geschrift ingediend, dat de Hoge Raad aanmerkt als een aanvulling op de conclusie van repliek.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2014.