ECLI:NL:HR:2014:1644

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
13/02595
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake vennootschapsbelasting 2002

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën, naar aanleiding van een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil over de aan [X] B.V. opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2002. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 18 april 2013, bevestigde de eerdere uitspraak van de Rechtbank te Breda. Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de in het principale beroep voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast is het incidentele beroep beoordeeld. Het middel dat door de Staatssecretaris werd voorgesteld, klaagde terecht over een tegenstrijdigheid in de uitspraak van het Hof. Echter, omdat deze tegenstrijdigheid voortkwam uit een verschrijving en de beslissing van het Hof niet werd beïnvloed, faalde het middel bij gebrek aan belang. De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur niet gehouden was het griffierecht te vergoeden.

Ten slotte heeft de Hoge Raad beslist dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Beide beroepen in cassatie zijn ongegrond verklaard, en het arrest is openbaar uitgesproken op 11 juli 2014.

Uitspraak

11 juli 2014
Nr. 13/02595
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende), alsmede het incidentele beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 18 april 2013, nr. 11/00106, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/5377) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

Het middel klaagt op zichzelf bezien terecht over de tegenstrijdigheid tussen enerzijds de beslissing van het Hof, waarin de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd en waarin niet is opgenomen dat de Inspecteur wordt gelast tot vergoeding van griffierecht, en anderzijds de overweging van het Hof omtrent het griffierecht, waarin wordt geoordeeld dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd en het griffierecht door de Inspecteur moet worden vergoed.
Omdat de door het middel gewraakte, en klaarblijkelijk op een verschrijving berustende, overweging de beslissing van het Hof niet draagt, faalt het middel echter bij gebrek aan belang. Uit die beslissing volgt dat de Inspecteur niet gehouden was het griffierecht te vergoeden.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2014.