Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
1 juli 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door de klaagster, geboren in 1983. De klaagster heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De zaak betreft een beschikking van de Rechtbank Dordrecht van 22 oktober 2012, nummer RK 10/131, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat de klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat de klaagster niet binnen de bij de wet gestelde termijn een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend. Dit betekent dat het voorschrift van artikel 447, vijfde lid, Sv niet in acht is genomen. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad besloten dat de klaagster niet kan worden ontvangen in het beroep. De beschikking is gegeven op 1 juli 2014 door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.