ECLI:NL:RBDOR:2012:BY4251

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
22 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/131
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift inzake inbeslagneming van digitale bestanden in het kader van rechtshulpverzoek

In deze zaak gaat het om een klaagschrift dat op 10 mei 2010 is ingediend door de advocaat van een werkneemster, mr. M.J. Smit, betreffende de inbeslagneming van digitale bestanden op haar zakelijke computer. De rechtbank Dordrecht heeft op 22 oktober 2012 uitspraak gedaan in deze zaak. De klaagster betwist de rechtmatigheid van de inbeslagneming en stelt dat zij rechthebbende is op de in beslag genomen privématerialen. De rechtbank overweegt dat de door de officier van justitie gevorderde doorzoeking en inbeslagneming rechtmatig zijn, ook al is er geen schriftelijke beslissing van de rechter-commissaris. De rechtbank stelt vast dat de inbeslagneming van de digitale bestanden rechtmatig is, omdat deze kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen in het kader van een rechtshulpverzoek van Mauritius. De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond, omdat klaagster geen rechthebbende is op de in beslag genomen bestanden die op haar zakelijke computer stonden. De rechtbank wijst erop dat de in beslag genomen gegevens niet als privémateriaal kunnen worden beschouwd, aangezien deze betrekking hebben op haar werkzaamheden bij het bedrijf. De rechtbank verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoek om teruggave van een krantenartikel, omdat dit verzoek niet schriftelijk is gedaan. De uitspraak is gedaan in raadkamer en openbaar uitgesproken op 22 oktober 2012.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Strafrecht
Registratienummer: 10/131
Uitspraakdatum: 22 oktober 2012
1. Klaagschrift
Op 10 mei 2010 komt op de griffie van de rechtbank Dordrecht een klaagschrift binnen ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, gedateerd 6 mei 2010, van mr. M.J. Smit, advocaat te Dordrecht, gemachtigde van:
[WERKNEMER 1 VERDACHTE], klaagster,
geboren in 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats en adres],
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. Smit voornoemd.
Het klaagschrift strekt - kort gezegd - tot teruggave van op het adres van [Verdachte] International B.V. en Maatschappij [Verdachte] B.V. in beslag genomen digitale privébestanden (niet nader geduide privédocumenten en privéfoto's).
2. Ontstaan en loop van de procedure
2.1 Op 20 en 28 augustus, 24 september 2008 en 11 mei 2009 doet de Attorney-General van Mauritius (aanvullende) rechtshulpverzoeken aan Nederland.
2.2 Op 2 november 2009 vordert de officier van justitie bij de rechter-commissaris doorzoeking ter uitvoering van een rechtshulpverzoek (ex art. 552n van het Wetboek van Strafvordering) en ter inbeslagneming van voorwerpen/vastlegging gegevens (ex art. 94 jo. 110 en 125i-125j Sv). Dit laatste wegens verdenking van art. 177 lid 1, 177a en 225 lid 1 en/of 2 van het Wetboek van Strafrecht. Op 25 november 2009 verricht de rechter-commissaris doorzoekingen bij klaagster, alsmede bij [Verdachte] International B.V. en Maatschappij [Verdachte] B.V. en [werknemer 2 verdachte] (hierna ook: [Verdachte] c.s.). Er worden voorwerpen in beslag genomen en gegevens vastgelegd. [Verdachte] International B.V. en Maatschappij [Verdachte] B.V.'s vestiging is geletterd A, klaagsters woning is geletterd B.
2.3 Op 5 maart 2010 vordert mr. P.T.R. Bliek, officier van justitie bij het functioneel parket, ex art. 552p lid 2 Sv dat de rechtbank de in beslag genomen voorwerpen en digitale bestanden/gegevensdragers aan de (rechtshulp)officier van justitie ter beschikking stelt.
2.4 [Verdachte] c.s. en de officier van justitie dienen klaagschriften in ex art. 552a Sv.
2.5 De rechtbank behandelt de vordering in raadkamer van 12 mei en 9 en 27 september 2010. Op 27 september 2010 houdt zij de behandeling van de vordering aan. Zij verklaart het klaagschrift van de officier van justitie ongegrond (LJN BN9451). Op 11 oktober 2010 heropent en schorst zij het onderzoek naar de klaagschriften van [Verdachte] c.s. voor nadere selectie van de in beslag genomen voorwerpen en digitale bestanden/gegevensdragers door de rechter-commissaris (LJN BO1774, BO1775 en BO1777). [Verdachte] c.s. stellen cassatieberoep in tegen deze beschikkingen. De Hoge Raad verklaart hen daarin op 4 oktober 2011 niet-ontvankelijk (LJN BT2190, BT2191 en BT2192).
2.6 De rechter-commissaris maakt een selectie voor het Mauritiaanse en het Nederlandse onderzoek. Deze luiden gelijk, afgezien van digitale bestanden met itemnummers 002a-002d en 016a. Deze bevinden zich wel in de Nederlandse, maar niet in de Mauritiaanse selectie.
2.7 De rechtbank neemt kennis van het dossier en behandelt het klaagschrift van klaagster in raadkamer van 10 september 2012. De officier van justitie is gehoord en geeft te kennen van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, voor zover het voorwerpen betreft buiten de mappen voor het Mauritiaanse rechtshulpverzoek en het Nederlandse onderzoek. Namens klaagster is mr. Smit, voornoemd, gehoord. De vordering ex art. 552p Sv en de andere klaagschriften zijn gelijktijdig behandeld.
2.8 Het beslag duurt thans nog voort.
3. Beoordeling
3.1 De rechtbank overweegt dat het verdragsrechtelijk en wettelijk kader het volgende is.
Art. 46 lid 3, 7, 17 en 21 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie: '3. De wederzijdse rechtshulp die moet worden verleend overeenkomstig dit artikel kan worden verzocht voor elk van de volgende doeleinden: [...]; e. het verschaffen van [...] stukken van overtuiging; f. het verstrekken van originelen of gewaarmerkte afschriften van relevante documenten en dossiers, met inbegrip van bancaire, financiële, bedrijfs- of zakelijke dossiers; [...]. 7. Het negende tot en met het negenentwintigste lid van dit artikel zijn van toepassing op ingevolge dit artikel gedane verzoeken indien de betrokken Staten die partij zijn niet gebonden worden door een verdrag inzake wederzijdse rechtshulp. [...] 17. Een verzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte Staat die partij is [...]. 21. Wederzijdse rechtshulp kan worden geweigerd: [...] d. indien het in strijd zou zijn met het rechtsstelsel van de aangezochte Staat die partij is met betrekking tot wederzijdse rechtshulp om het verzoek te honoreren.'
Deze bepalingen treden op 14 december 2005 in werking voor Mauritius en op 30 november 2006 voor Nederland zonder hier relevante voorbehouden of verklaringen. Mauritius en Nederland zijn niet gebonden door een rechtshulpverdrag.
Art. 94 lid 1 Sv: 'Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen [...].'
Art. 110 lid 1-2: '1. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie en in het gerechtelijk vooronderzoek tevens ambtshalve, ter inbeslagneming elke plaats doorzoeken. [...]. 2. Het doorzoeken van plaatsen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid geschiedt onder leiding van de rechter-commissaris [...].'
Art. 125i Sv: 'Aan de rechter-commissaris [...] komt onder dezelfde voorwaarden als bedoeld in [artikel] 110, eerste en tweede lid, de bevoegdheid toe tot het doorzoeken van een plaats ter vastlegging van gegevens die op deze plaats op een gegevensdrager zijn opgeslagen of vastgelegd. In het belang van het onderzoek kunnen zij deze gegevens vastleggen. [...].'
Art. 552a lid 1 en 7 Sv: '1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, [...] over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking [...]. 7. Acht het gerecht het beklag of het verzoek gegrond, dan geeft het de daarmede overeenkomende last'
Art. 552k lid 1 Sv: 'Voor zover het verzoek is gegrond op een verdrag, wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven.'
Art. 552o lid 3 Sv: 'Vatbaar voor inbeslagneming, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, zijn stukken van overtuiging die daarvoor vatbaar zouden zijn, indien het feit in verband waarmede de rechtshulp is gevraagd, in Nederland was begaan en dat feit aanleiding kan geven tot uitlevering aan de verzoekende staat.'
Art. 552p lid 2 Sv: '2. De door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging en onder hem berustende gegevensdragers waarop gegevens zijn opgenomen die zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid worden ter beschikking van de officier van justitie gesteld, voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent.'
3.2 Uit het dossier, in het bijzonder het proces-verbaal dat omtrent de doorzoeking bij [Verdachte] is opgemaakt, en het onderzoek in raadkamer blijkt de rechtbank dat de digitale gegevens die zich bij [Verdachte] bevinden, kennelijk zeer omvangrijk zijn, deze digitale gegevens worden vastgelegd, de rechter-commissaris de gegevensdragers vervolgens in beslag neemt en dat bij gelegenheid van de hierna te noemen nadere selectie afdrukken worden gemaakt. Voorts blijkt daaruit dat zowel klaagster als de officier van justitie al het voorgaande beschouwt als 'beslag', waaromtrent wordt geklaagd. Er is ook niet ex art. 552a lid 2 Sv schriftelijk verzocht om vernietiging van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking. De rechtbank beschouwt daarom al hetgeen aan haar oordeel is onderworpen thans als beslag.
3.3 De rechtbank stelt als haar oordeel voorop dat de doorzoeking bij [Verdachte] zowel heeft plaatsgevonden in het kader van het Mauritiaanse rechtshulpverzoek als in het kader van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Uit het dossier en het onderzoek in raadkamer blijkt dat de officier van justitie ook in het kader van een Nederlands onderzoek heeft gevorderd dat bij [Verdachte] doorzoeking zou plaatsvinden. Uit het proces-verbaal dat vervolgens van deze doorzoeking is opgemaakt, volgt dat zij plaatsvindt onder leiding van de rechter-commissaris. Het betreft derhalve een doorzoeking in de zin van art. 110 (jo. art. 125i) Sv. Dat de rechter-commissaris hiertoe niet schriftelijk heeft besloten, doet daaraan niet af.
3.4 De rechtbank is van oordeel dat het beslag op rechtmatige wijze is gelegd. De rechtbank verwerpt het andersluidende verweer van klaagster. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De rechter-commissaris was bevoegd om de desbetreffende voorwerpen in beslag te nemen alsmede om de desbetreffende plaats te doorzoeken ter vastlegging van aldaar op een gegevensdrager opgeslagen of vastgelegde gegevens, zulks in het belang van de waarheidsvinding respectievelijk het onderzoek, zoals in art. 94 respectievelijk 125i Sv omschreven. Hiervan was ten tijde van de doorzoeking sprake, gelet op hetgeen staat vermeld in de vorderingen van de officier van justitie, hetgeen in beslag is genomen en de enorme omvang van de datagegevens en papieren archieven. Dat de rechter-commissaris er ten tijde van de doorzoeking voor heeft gekozen om alle data vast te leggen en vervolgens op een later moment een selectie te maken, maakt dit niet anders. Dat zij dit heeft gedaan door het vastleggen in kopie getuigt slechts van zorgvuldig - proportioneel (en subsidiair) - handelen. De rechtbank heeft hiervoor onder 3.3 overwogen dat sprake is van een doorzoeking in de zin van art. 110 (jo. art. 125i) Sv. Deze vindt op grond van art. 110 lid 2 Sv plaats onder leiding van de rechter-commissaris. Uit het proces-verbaal dat van deze doorzoeking is opgemaakt, volgt dat dit ook onder haar leiding heeft plaatsgevonden. Reeds hierom doet zich geen situatie voor die vergelijkbaar is aan die welke ter beoordeling voorlag aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in zijn uitspraak van 14 september 2010 inzake Sanoma tegen Nederland (Appl. No. 38224/03). Van schending van enige bepaling van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3.5.1 De rechtbank overweegt dat zij zich voorts heeft te richten naar het volgende toetsingskader. In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, ook in een zaak betreffende een ander dan de klager. Ingevolge art. 116 lid 1 Sv doet het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het openbaar ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in art. 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, r.o. 2.8-2.10). Nu beslag is gelegd op de voet van art. 94 lid 1 (jo. 552o lid 3) Sv is in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in Mauritius (vgl. HR 12 juni 1984, NJ 1985, 173, r.o. 5.3.5) en in Nederland. De rechtbank overweegt dat zij zich voorts wat betreft het Mauritiaanse verzoek heeft te richten naar het volgende toetsingskader. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien het verzoek is gegrond op een verdrag - hier het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie - aan dat verzoek ingevolge art. 552k lid 1 Sv zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002, LJN ZD2927, r.o. 3.4).
3.5.2 De rechtbank is van oordeel dat kunnen dienen om in Mauritius en in Nederland de waarheid aan de dag te brengen in de zin van art. 94 lid 1 (jo. 552o lid 3) Sv, de volgende voorwerpen waarop het klaagschrift betrekking kan hebben:
- documenten die zijn gegenereerd uit digitale bestanden en die met doorlopende nummers 001 tot en met 045 zijn opgenomen in het proces-verbaal 'Onderzoek Geselecteerde Bestanden' van inspecteur [naam inspecteur] van 20 juni 2012;
- bijlagen 5a tot en met 5d bij het proces-verbaal 'Onderzoek Geselecteerde Bestanden' van inspecteur [naam inspecteur] van 20 juni 2012.
Voorts kunnen naar haar oordeel dienen om in Nederland de waarheid aan de dag te brengen in de zin van art. 94 lid 1:
- documenten die zijn gegenereerd uit digitale bestanden en die met doorlopende letters 002a-002d en 016a zijn opgenomen in het proces-verbaal 'Onderzoek Geselecteerde Bestanden' van inspecteur [naam inspecteur] van 20 juni 2012.
De rechtbank overweegt daartoe dat zij in het bijzonder heeft gelet op de feiten en omstandigheden in de (aanvullende) rechtshulpverzoeken, de vordering van de officier van justitie tot doorzoeking en de inhoud van de desbetreffende voorwerpen en de beschrijving daarvan op de respectieve beslaglijsten/overzichten.
3.5.3 De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie bij de behandeling van het beklag te kennen heeft gegeven van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich voor de overige in beslag genomen voorwerpen waarop het klaagschrift ziet, niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet. Ook stelt de rechtbank vast dat zich bij de hiervoor in 3.5.2 genoemde voorwerpen geen privébestanden (privédocumenten en privéfoto's) bevinden, zodat deze kennelijk behoren tot die overige voorwerpen. De rechtbank zal daarom in zoverre zonder zelf in een beoordeling van dat punt te treden op het klaagschrift beslissen.
3.5.4 Klaagster heeft verzocht om de in beslag genomen voorwerpen aan haar terug te geven. De rechtbank stelt evenwel vast dat deze voorwerpen in beslag zijn genomen onder [Verdachte]. De rechtbank is van oordeel dat klaagster niet redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd. De rechtbank overweegt daartoe dat het gaat om in beslag genomen voorwerpen, althans een in beslag genomen gegevensdrager, betreffende digitale gegevens van klaagsters zakelijke computer op haar werkplek bij [Verdachte]. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat haar ambtshalve bekend is dat [Verdachte] zelf een klaagschrift heeft ingediend en dat de teruggave aan die rechthebbende zal worden gelast.
3.5.5 De rechtbank zal het klaagschrift derhalve ongegrond verklaren.
3.6 Klaagster heeft tijdens het onderzoek in raadkamer verzocht een bij haar thuis (locatie B) in beslag genomen krantenartikel terug te geven. De rechtbank verklaart klaagster in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank overweegt daartoe dat een beklag als bedoeld in art. 552a Sv, zoals die bepaling ook voorschrijft, schriftelijk moet worden gedaan. De wet kent niet de mogelijkheid dat een verzoek om teruggave van een in beslag genomen voorwerp mondeling wordt gedaan; in een dergelijk beklag kan klaagster niet worden ontvangen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, r.o. 2.3).
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoek een bij haar thuis (locatie B) in beslag genomen krantenartikel terug te geven;
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beschikking is in raadkamer gegeven door mr. P. Joele, voorzitter, mr. M.A. Waals en mr. F. van Laanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2012.
Mrs. Waals en Van Laanen zijn wegens afwezigheid niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.