ECLI:NL:HR:2014:1561

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
12/03935
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van voorbedachte raad in een poging tot moord met een hamer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1956, was in hoger beroep veroordeeld voor poging tot moord op zijn echtgenote met een hamer. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof zijn oordeel onvoldoende had gemotiveerd. De Hoge Raad herhaalde de overwegingen uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2013:963) en concludeerde dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de gevolgen van zijn daad zich met name voordeed tijdens de korte loop van de hal naar de woonkamer. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had aangetoond dat de verdachte daadwerkelijk de tijd had genomen om zich te beraden op zijn handelen. Hierdoor was de bewezenverklaring van voorbedachte raad ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de vaststelling van voorbedachte raad in strafzaken.

Uitspraak

1 juli 2014
Strafkamer
nr. 12/03935
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 juli 2012, nummer 20/004853-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 22 maart 2011 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [betrokkene] meermalen met een hamer op het hoofd heeft geslagen en vervolgens - terwijl [betrokkene] op de grond lag - de keel van [betrokkene] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 23 maart 2011, dossierpagina's 81-84, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van aangeefster [betrokkene], wonende [a-straat 1] te Roermond:
[verdachte] is mijn man.
Vanavond, 22 maart 2011, zaten wij samen op de bank naar het journaal te kijken. Mijn man stond even later op om naar het toilet te gaan. U moet weten dat wij beneden in de gang een mandje hebben staan. In dit mandje lag een hamer.
Ik zag dat mijn man korte tijd later weer de woonkamer in kwam en achter de bank langs naar de achterdeur liep. Opeens voelde ik twee harde klappen op mijn hoofd. Ik viel van de bank en keek om. Ik zag toen mijn man staan en ik zag dat hij een hamer in zijn hand had. Ik zag dat hij met die hamer uithaalde om mij te slaan. Hij heeft mij nog een derde keer met die hamer geslagen en geraakt.
Toen ik op de grond lag heb ik om hulp geschreeuwd. Mijn man is toen op mij gaan zitten en heeft toen zijn beide handen om mijn keel gelegd. Hij kneep mijn keel dicht en ik dacht dat hij me wilde wurgen. Ik hoorde mijn man zeggen dat hij zo niet verder kon. Ik hoorde hem zeggen dat hij al te ver was gegaan. Ik hoorde hem zeggen dat hij toch naar de gevangenis zou gaan en dat het nu toch niet meer uit zou maken.
Ik heb mijn handen tussen zijn handen geduwd om de druk op mijn keel te verlichten. Ik heb toen op mijn man ingepraat. Ik heb gezegd dat ik niet meer zou schreeuwen en dat hij mijn keel los kon laten. Ik merkte dat hij dat deed. Ik hoorde hem zeggen dat er een einde aan moest komen.
Ik ben doorgegaan met op hem in te praten.
Ik zei tegen mijn man dat ik duizelig was. Ik vroeg hem of ik mocht gaan zitten en ik zag en voelde dat mijn man van mij af ging. Ik ben toen gaan staan en ik voelde dat ik daadwerkelijk duizelig werd. Ik heb mijn man gevraagd of hij het goed vond dat ik 1-1-2 belde. Ondertussen liep ik naar de gang van de woning. Het lukte me echter niet om de telefoon te bedienen. Ik voelde dat mijn vingers door het vele bloed zo glad waren dat ik de juiste toetsten niet kon indrukken. Ik gaf daarop de telefoon aan mijn man en vroeg hem zelf 1-1-2 te bellen. Ik heb van dat moment gebruik gemaakt om naar de voordeur van de woning te gaan. Ik ben de woning uitgevlucht.
Korte opmerking verbalisant:
Ik zag dat aangeefster rode striemen in haar hals had.
2. Een proces-verbaal van verhoor benadeelde, d.d. 30 maart 2011, dossierpagina's 102-110, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van benadeelde [betrokkene]:
Ik had 7 hechtingen in mijn hoofd. Ik had 2 hechtingen boven op mijn hoofd aan de linker en rechterzijde. Daarbij had ik linksachter ook nog een hechting. In zijn totaliteit had ik 3 hoofdwonden. Ik had 2 hoofdwonden boven op mijn hoofd en een wond achter op mijn hoofd.
Op 22 maart 2001 (het hof begrijpt: 2011) hebben we samen naar het journaal gekeken. Ik zat op de stoffen bank en [verdachte] (het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte]) zat op de blauwe leren bank. Nadat het journaal was afgelopen zag ik dat [verdachte] opstond. Ik zag [verdachte] de gang inlopen. Ik heb enkele minuten later gehoord dat het toilet doorspoelde. Ik hoorde [verdachte] weer de woonkamer binnenlopen. Ik zat op dat moment nog steeds op de stoffen bank en bladerde de televisiegids door. Ik zat nabij de achterdeur. Ik zag [verdachte] doorlopen in mijn richting dan wel in de richting van de achterdeur. Ik merkte dat hij achter mij ging staan. Plotseling voelde ik 2 hele harde klappen boven op mijn hoofd. Ik ben opgestaan en ik heb mij wat omgedraaid en voelde dat een 3e klap mijn hoofd raakte. Ditmaal was het aan de achterzijde van mijn hoofd. Ik zag dat [verdachte] met iets in zijn hand naar mij sloeg. Door de kracht van de 3e slag viel ik voorover tussen de stoffen bank en de salontafel in. Ik voelde dat [verdachte] bovenop mij kwam zitten. Ik voelde dat hij midden op mijn rug ging zitten. Ik voelde dat [verdachte] zijn beide handen op mijn nek/keel plaatste. [verdachte] plaatste daarbij zijn duimen aan de achterzijde van mijn nek en zijn vingers aan de voorzijde van mijn keel. Ik voelde dat [verdachte] krachtig met zijn handen om mijn keel heen kneep. Ik heb meteen mijn handen geplaatst tussen de vingers van [verdachte] die om mijn keel zaten, omdat [verdachte] mijn keel dichtkneep. Ik voelde namelijk dat [verdachte] mijn keel aan dichtknijpen was. Door flinke kracht te gebruiken lukte het mij de vingers van [verdachte] een paar centimeter van mijn keel af te trekken. Ik voelde echter meteen dat [verdachte] mijn adamsappel (het hof begrijpt: strottehoofd) naar binnen probeerde te duwen. Wederom heb ik geprobeerd zijn vingers van mijn keel af te halen. Ook nu lukte het me weer. Ik ben toen op [verdachte] gaan inpraten. Tijdens het inpraten heb ik me ook kunnen bewegen waardoor het me lukte om helemaal los te komen. Dat los komen lukte me ten dele ook omdat [verdachte] niet meer met zijn hele gewicht (80 kilo) op mijn rug zat.
Het lukte me om overeind te komen. Ik ben toen op een knie richting kast gestruikeld en daarbij werd ik door [verdachte] nog steeds vastgehouden. Omdat ik niet veel verder kwam heb ik heel bewust spullen die op de kast stonden naar de grond toe gezwaaid. Wij hebben een tegelvloer dus ik hoopte dat de buren misschien iets zouden horen. Hierna voelde ik dat [verdachte] mij weer stevig vastpakte. Ik kan momenteel niet zeggen waar hij mij vasthad, maar hij had mij krachtig vast en gooide mij tussen de stoffen bank en de salontafel op de grond. Ik voelde dat [verdachte] weer op mij ging zitten maar dat lukte hem niet zo goed. Ik heb toen nog geprobeerd om [verdachte] in zijn kruis te pakken maar dat lukte mij niet. Het lukte mij wel om met mijn rechterhand in zijn bovenbeen te knijpen. Het lukte me om op de rug te gaan liggen. Ik zag [verdachte] schrijlings op me zitten. Ik zag dat links naast mij een hamer op de grond lag en zag dat [verdachte] zijn rechtshand bovenop de hamer geplaatst had. Ik heb toen mijn linkerhand boven de hand van [verdachte] geplaatst op de steel zodat ook ik de hamer kon vasthouden voor het geval hij mij daarmee zou willen slaan. Ik zag dat overal op die hamer bloed zat.
Het is op dat moment geweest dat ik op [verdachte] ben gaan inpraten. Ik vroeg hem waarom hij mij wilde vermoorden of dergelijke woorden. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Maakt toch niet meer uit wat ik doe, ik ben toch al alles verloren". Ik ben toen over de kinderen gaan praten omdat ik dacht dat dit de manier was om op hem door te kunnen dringen. [verdachte] zei: "Dat maakt niks uit, ik ga toch naar de gevangenis". Ik merkte dat ik contact met hem kreeg. Ik bleef maar praten over de kinderen en over mezelf. Tussendoor heb ik steeds maar weer gevraagd of ik rechtop mocht zitten. Ik zei tegen hem dat ik duizelig werd en dat was ook zo. Ik had het ook doodsbenauwd. Ik zag dat hij de hamer nog steeds vasthad. Ik denk dat ik ongeveer 5 tot 10 minuten zo bezig ben geweest en ik heb op een gegeven moment mijn handen op zijn armen geplaatst. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat het allemaal mijn schuld was wat er gebeurd was. Ik had hem jarenlang genegeerd en daardoor was het nu zover gekomen. Dat heeft hij wel 2 keer gezegd. Dat het allemaal mijn schuld was. Ik heb toen mijn handen op zijn kaaklijn geplaatst en zijn gezicht naar mij toe gekanteld zodat ik oogcontact met hem kon maken. Ik heb toen dingen tegen hem gezegd dat ik het ontzettend erg vond dat hij dacht dat ik hem zou negeren, dat ik dacht dat hij ruimte wilde en ik hem die ruimte wilde geven en dat ik toch bewezen had dat ik van hem hield doordat ik niet meteen weggegaan was omdat hij van mij wilde scheiden. Daarop reageerde [verdachte] door te zeggen: "Dat zeg je alleen maar omdat je de politie wil bellen". Ik zei dat ik nog steeds gevoelens voor hem had en dat het toch mogelijk moest zijn om er samen uit te komen. Iedere keer weer vroeg ik hem of ik overeind mocht komen. Op een gegeven moment zag en voelde ik dat hij van mij afging en kon ik rechtop zitten. Ik vroeg hem of ik 112/ambulance mocht bellen en dat mocht van [verdachte]. Ik ben toen heel langzaam opgestaan en naar de telefoon gelopen. Die stond op de dressoir/kast. Ik heb de hoorn van de vaste telefoon gepakt en probeerde 112 te bellen. Dit lukte niet meteen omdat mijn handen kleefden van het bloed. Ik ben toen met de hoorn in de hand richting gang gelopen. [verdachte] liep achter mij aan en vroeg me wat ik deed. Ik zei dat ik 112 probeerde te bellen maar dat dit niet lukte omdat mijn vingers plakten. Ik heb toen de telefoonhoorn in de handen van [verdachte] geduwd en gezegd: "Probeer jij het maar". Hierdoor was [verdachte] helemaal overrompeld. Wat hij met de telefoon gedaan heeft weet ik niet. Ik ben toen doorgelopen naar de gang en doorgerend naar de voordeur. Ik hoorde [verdachte] nog achter mij aanroepen: "Wat doe je nou?" Ik riep dat ik naar de buren zou gaan en hoorde hem naar mij roepen: "Dat is niet nodig". De voordeur was gelukkig niet afgesloten en ik kon naar de buren van nummer [2] lopen.
3. Een Rapportage Letselschade, d.d. 24 maart 2011, van forensisch arts KNMG J. van Gastel, dossierpagina's 98-99, welke rapportage als bijlage onderdeel uitmaakt van een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 24 maart 2011, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van de desbetreffende arts:
Slachtoffer: [betrokkene]
Aangetroffen letsel: bij het uitgebreide lichamelijk onderzoek worden de aanwezigheid van meerdere rode striemen in de hals en de aanwezigheid van meerdere huidverwondingen (scheuren/laceraties) in de behaarde hoofdhuid vastgesteld.
Beschouwing: het uitwendig letsel als beschreven (striemen in de hals, scheurwonden behaarde hoofdhuid) past bij wat betrokkene heeft verklaard inzake de toedracht. De rode striemen in de hals en de aangegeven slikklachten zouden heel goed veroorzaakt kunnen zijn door de poging tot verwurging met blote handen, de scheurwonden op het hoofd zouden goed kunnen passen bij het relatief stompe geweld dat door slagen met een eenvoudige (platte) hamer wordt veroorzaakt.
4. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 23 maart 2011, dossierpagina's 123-125, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1]:
Op 22 maart 2011 was ik samen met mijn collega [verbalisant 2] belast met surveillance. Wij kregen het verzoek te gaan naar [a-straat 1] te Roermond. Wij zijn meteen ter plaatse gegaan. Ik ben uitgestapt en zag ter hoogte van perceel [1] een man op het trottoir staan. Ik zag dat de kledingstukken van deze man van boven tot onder geheel onder het bloed zaten. Toen ik op ongeveer twee meter afstand van de man was hoorde ik dat de man spontaan begon te vertellen en zei: "Ik heb jullie zelf gebeld." Ik heb hem toen meteen meegedeeld dat hij verdachte was en niet tot antwoorden verplicht was. Ik hoorde dat hij vervolgens verder ging met vertellen en zei: "Ik heb mijn vrouw met een hamer geslagen."
Ik heb de verdachte vervolgens om een legitimatiebewijs gevraagd. Hij bleek te zijn genaamd: [verdachte].
5. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 30 maart 2011, dossierpagina's 159-160, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van de verbalisant [verbalisant 3]:
Ik heb de 24-uursrecorder teruggeluisterd ten behoeve van het onderzoek. Het gesprek dat verdachte voert met de centralist op 22 maart 2011 te 20:52 uur is door mij hieronder letterlijk weergegeven.
Begin gesprek:
Centralist: Meldkamer ambulance goedenavond.
Verdachte: Goeienavond met [verdachte]. Ik heb mijn vrouw iets aangedaan, mevrouw.
(...)
Centralist: En wat heeft u daar gedaan?
Verdachte: Ik heb mijn vrouw met een hamer op het hoofd geslagen.
6. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 7 april 2011, dossierpagina's 161-163, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van de verbalisant [verbalisant 4]:
1-1-2 melding:
Op 22 maart 2011 omstreeks 20:56 uur kreeg [verbalisant 5], brigadier van politie, werkzaam bij de regionale meldkamer de verdachte [verdachte] aan de telefoon.
Het gesprek tussen [verbalisant 5] en [verdachte] is door mij woordelijk uitgewerkt en hieronder weergegeven.
P = politieambtenaar [verbalisant 5]
V = verdachte [verdachte]
Het gesprek:
V: Goeie...goeieavond met [verdachte]. Ik heb mijn vrouw net iets ernstigs aangedaan.
(...)
P: Wat is er precies gebeurd?
V: Ja, ik heb mijn vrouw met een hamer op het hoofd geslagen. Ik ik ik ja, we zijn met een echtscheiding bezig en ik ik ik ben gewoon helemaal doorgeslagen.
(...)
P: Oke, ehhh, waar heb je haar precies geslagen?
V: Op het hoofd.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 24 maart 2011, dossierpagina's 48-55, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
V: We gaan terug naar 22 maart 2011.
A: Ik ben naar het toilet toe gelopen en toen ik van het toilet afkwam zag ik in het mandje een hamer liggen. Ik heb die hamer gepakt, ben de huiskamer ingelopen en heb [betrokkene] (het hof begrijpt: [betrokkene]) geslagen.
V: Waar had je de hamer vast?
A: Bij de houten steel.
8. Een proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof op 27 juni 2012, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
Ik heb op 22 maart 2011 te Roermond, [a-straat 1], mijn vrouw iets gigantisch aangedaan.
Ik heb op 22 maart 2011 gebeld met 112. Hetgeen op de bandopname is vastgelegd moet juist zijn. U, voorzitter, vraagt mij wat ik bedoelde toen ik zei dat we met de echtscheiding bezig waren en dat ik helemaal was doorgeslagen. Ik bedoelde daarmee dat ik kennelijk iets gedaan had wat niet mocht, iets ernstigs. Ik had duidelijk iets gedaan wat niet mocht.
U, voorzitter, vraagt mij of ik dat in verband bracht met de echtscheiding en het doorslaan. Ik bracht dat in verband met de spanning. Ik had kennelijk zoveel spanning in mijn lijf dat ik iets heb gedaan. U, voorzitter, vraagt mij of ik ben ontploft. Zoiets zal het zijn geweest. Ik heb met een hamer op het hoofd van mijn echtgenote geslagen, omdat ik de spanning niet meer aankon. Ik zat met spanning in mijn lijf, over die echtscheiding en alles wat daarmee te maken heeft: mijn relatie, mijn kinderen en mijn buitenechtelijke relatie.
U, voorzitter, vraagt mij hoe ik aan de hamer kwam. Die zal ik gepakt hebben. Die hamer heeft gelegen op de verwarming in de hal, want die had ik buiten gebruikt om de omhoog gekropen steentjes terug te slaan. Het was een hamer met een houten steel en een ijzeren kop.
U, voorzitter, vraagt mij of ik nog weet waar mijn vrouw zat. Normaal gesproken zat zij op de stoffen bank in de hoek. Die avond zal zij daar ook gezeten hebben. Daar heeft zij gezeten, dat weet ik. Ik kan mij herinneren dat zij links op de bank bij de deur zat.
De afstand van de hal naar de bank bij de deur aan de andere kant van de kamer was een meter of acht à negen. U, voorzitter, vraagt mij of ik toen hard heb gelopen of met gewone snelheid. Ik heb misschien doorgelopen, maar ik heb niet extreem gerend. Ik heb gewoon doorgelopen."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De verdediging heeft voorts aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachten rade, maar van een impulsieve, niet te voren beraamde handeling. Dit standpunt vindt, aldus de verdediging, bevestiging in de omstandigheid dat de desbetreffende hamer al een tijd in een mandje in de gang lag om opgeborgen te worden.
Het hof volgt de verdediging niet in dat standpunt. Van belang is het moment waarop verdachte in de hal de hamer uit het mandje heeft gepakt en heeft besloten zijn toenmalige echtgenote daarmee op het hoofd te slaan. Het hof merkt hierbij op dat de verdediging geen enkel ander aannemelijk doel heeft aangevoerd waarom hij de hamer vanuit de hal heeft meegenomen naar de woonkamer. Evenals de rechtbank, houdt het hof het er dan ook voor dat verdachte reeds in de hal het besluit heeft genomen [betrokkene] met de hamer op het hoofd te gaan slaan en haar van het leven te beroven. De omstandigheid dat de hamer reeds enige tijd in de hal lag om opgeborgen te worden doet daaraan niet af. Voorts overweegt het hof dat verdachte, na het in de hal genomen besluit, met de hamer in zijn hand de woonkamer is ingelopen en een afstand van acht à negen meter heeft overbrugd naar de bank waarop [betrokkene] was gezeten. Aldaar heeft verdachte uitvoering gegeven aan zijn besluit en heeft hij daartoe tot drie keer toe met de hamer op het hoofd van [betrokkene] geslagen, waarna hij is overgegaan tot verwurging één en ander als hiervoor omschreven.
Het hof leidt uit genoemde feiten en omstandigheden af dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. De poging tot levensbeëindiging zoals bewezen verklaard is mitsdien niet het gevolg geweest van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging; voor verdachte hebben tijd en gelegenheid bestaan als hiervoor benoemd. Mitsdien is naar het oordeel van het hof sprake van voorbedachten rade."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Het Hof heeft zijn oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek dat hij vanuit de hal naar aangeefster [betrokkene] in de woonkamer is gelopen.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juli 2014.