Uitspraak
wonende te Portugal,
regio Midden-Nederland, zetelende te Utrecht,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
27 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een kind, wonende in Portugal, tegen de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden-Nederland. De moeder had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 14 januari 2014 was gegeven. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland en het gerechtshof, die relevant zijn voor het geding. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de moeder geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit betekent dat de Hoge Raad de moeder niet in haar verzoek kan volgen, en dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot.