In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], die voortkwam uit een echtscheiding tussen hun ouders. De moeder, wonende op een geheim adres in Portugal, was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 13 juni 2013 had besloten tot ondertoezichtstelling van de kinderen. De moeder voerde aan dat het raadsonderzoek niet naar behoren was uitgevoerd en dat de motivering voor de ondertoezichtstelling onvoldoende was. Ze stelde dat de kinderen angstig waren voor de vader, die psychologische problemen had, en dat de raad onvoldoende rekening had gehouden met haar bezwaren.
Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken, waarbij het hof de ingediende stukken en de mondelinge behandeling op 21 november 2013 in overweging heeft genomen. De raad voor de Kinderbescherming had in zijn rapportage gesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was vanwege de ernstige bedreiging van de zedelijke en geestelijke belangen van de kinderen, die in een verstarde echtscheidingsstrijd verkeerden. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat waren om samen te werken en dat de moeder de kinderen zonder toestemming van de vader naar Portugal had gebracht, wat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen vergrootte.
Het hof heeft geoordeeld dat de grieven van de moeder falen en dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. De beslissing van de kinderrechter is bekrachtigd, waarbij het hof heeft benadrukt dat de ondertoezichtstelling niet alleen gericht is op het tot stand brengen van contact tussen de vader en de kinderen, maar ook op het waarborgen van hun veiligheid en welzijn. De uitspraak onderstreept het belang van zorgvuldigheid in het raadsonderzoek en de noodzaak van een goede motivering bij beslissingen omtrent ondertoezichtstelling.