Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 30 november 2012, nr. 12/02402 alsmede van het arrest van 4 oktober 2013, nr. 13/02117.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van eerdere arresten. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende die de herziening van het arrest van 30 november 2012 (nr. 12/02402) en het arrest van 4 oktober 2013 (nr. 13/02117) wilde aanvechten. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat het verzoekschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die relevant zijn volgens artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van de eerder genoemde arresten.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling ook artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie in acht genomen en heeft, na het horen van de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de Hoge Raad niet verder ingaat op de inhoud van het verzoek en de eerdere arresten in stand blijven. De uitspraak is gedaan door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.