Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Slotsom
4.Beslissing
24 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het heimelijk fotograferen onder de rok van een vrouw, wat volgens het Hof als ontuchtige handelingen werd aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een te ruime en onjuiste uitleg had gegeven aan het begrip 'ontuchtige handelingen' zoals bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2012:BW5000) en concludeerde dat de enkele aanraking van het been van de aangeefster door de verdachte niet voldoende was om te spreken van het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.
De zaak begon met een aangifte van de aangeefster, die op 9 juli 2010 in een winkel in Eindhoven was benaderd door de verdachte. De verdachte had heimelijk foto's van haar gemaakt onder haar rok, wat leidde tot zijn aanhouding. Tijdens de rechtszaak voerde de verdediging aan dat de handelingen van de verdachte niet als ontuchtig konden worden aangemerkt. Het Hof oordeelde echter dat er sprake was van ontuchtige handelingen, wat door de Hoge Raad werd verworpen. De Hoge Raad benadrukte dat er meer bewijs nodig is voor het vaststellen van ontuchtige handelingen dan alleen de handeling van het fotograferen zelf, vooral als er geen duidelijke interactie tussen de verdachte en de aangeefster was.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van ontuchtige handelingen in het strafrecht, vooral in gevallen waar gebruik wordt gemaakt van technische hulpmiddelen zonder dat er sprake is van lichamelijk contact.