In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Arnhem van 5 juni 2012. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Meijroos, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin de vordering van [betrokkene 1] tot betaling van € 35.374,40 wegens schilderwerkzaamheden aan de woning van eiseres en [betrokkene 2] was toegewezen. De rechtbank had deze vordering eerder afgewezen, maar het hof had deze beslissing vernietigd na een getuigenverhoor waarbij eiseres en [betrokkene 2] niet waren verschenen. De advocaat van eiseres, mr. M.A. Koot, had zich onttrokken, maar het hof had ten onrechte vastgesteld dat hij zich had onttrokken, terwijl hij op dat moment al van het tableau was geschrapt. Dit leidde tot de conclusie dat de procedure op grond van artikel 226 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van rechtswege was geschorst, waardoor de nadien verrichte proceshandelingen nietig waren. De Hoge Raad oordeelde dat eiseres benadeeld was doordat het getuigenverhoor doorgang had gevonden zonder haar vertegenwoordiging door een advocaat, wat haar het recht ontnam om vragen te stellen en te reageren op de getuigenverklaringen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd de bewindvoerder veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die op dat moment waren begroot op € 899,82 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.