Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 juni 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gedateerd 5 oktober 2012, met nummer 20/001447-12. De verdachte, geboren in 1991, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. A.C.J. Lina, gevestigd te Venlo. In de schriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht en daar deel van uitmaken. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat inhoudt dat hij van mening is dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde middelen niet voldoende zijn om het beroep te honoreren.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 10 juni 2014 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg aanwezig was.