ECLI:NL:HR:2014:131

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
13/02391
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1971. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 14 februari 2012 veroordeeld. Na deze veroordeling heeft de verdachte op 16 februari 2012 beroep in cassatie ingesteld, maar dit beroep werd door de Hoge Raad op 23 oktober 2012 niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen middelen van cassatie waren voorgesteld. Vervolgens heeft de verdachte op 20 december 2012, op basis van artikel 451a van het Wetboek van Strafvordering, een nieuw cassatieberoep ingesteld tegen het eerdere arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak beoordeeld of de verdachte ontvankelijk was in zijn cassatieberoep. Gezien de bepalingen van artikel 78, vijfde lid, van de Reglement op de Rechtspraak in verbinding met artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering, heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het onderhavige cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

Uitspraak

21 januari 2014
Strafkamer
nr. 13/02391
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 februari 2012, nummer 20/000392-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Blijkens de stukken is het procesverloop in deze zaak als volgt geweest:
(i) de verdachte is bij arrest van het Hof van 14 februari 2012 tot straf veroordeeld;
(ii) de verdachte heeft op 16 februari 2012 door een advocaat beroep in cassatie doen instellen tegen dit arrest;
(iii) dit cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 23 oktober 2012 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat geen middelen van cassatie waren voorgesteld;
(iv) de verdachte heeft op 20 december 2012 op de voet van art. 451a Sv het onderhavige beroep in cassatie ingesteld tegen voormeld arrest van het Hof;
(v) namens de verdachte zijn op 5 juli 2013 bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
2.2.
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, kan de verdachte - gezien art. 78, vijfde lid, RO in verbinding met art. 427 Sv - niet worden ontvangen in het onderhavige cassatieberoep.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 januari 2014.