Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1971. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 14 februari 2012 veroordeeld. Na deze veroordeling heeft de verdachte op 16 februari 2012 beroep in cassatie ingesteld, maar dit beroep werd door de Hoge Raad op 23 oktober 2012 niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen middelen van cassatie waren voorgesteld. Vervolgens heeft de verdachte op 20 december 2012, op basis van artikel 451a van het Wetboek van Strafvordering, een nieuw cassatieberoep ingesteld tegen het eerdere arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak beoordeeld of de verdachte ontvankelijk was in zijn cassatieberoep. Gezien de bepalingen van artikel 78, vijfde lid, van de Reglement op de Rechtspraak in verbinding met artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering, heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het onderhavige cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.