ECLI:NL:HR:2014:1245

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
13/03797
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een klaagschrift tot teruggave van in beslag genomen goederen

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure waarbij de klaagster, geboren in 1968, een klaagschrift heeft ingediend voor de teruggave van goederen die onder wijlen [betrokkene] in beslag zijn genomen. De Rechtbank Oost-Brabant heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag, omdat er een wezenlijke verandering in haar positie had plaatsgevonden door de benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van [betrokkene]. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift alleen door de vereffenaar kon worden ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de klaagster.

De Hoge Raad heeft de relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak herhaald en geconcludeerd dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd met betrekking tot artikel 552a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad benadrukt dat voor de ontvankelijkheid van een klaagschrift niet alleen de rechthebbendheid op het inbeslaggenomen goed bepalend is, maar ook of de klager enige aanspraak op dat goed kan maken. De klaagster had gesteld dat zij als erfgenaam en eigenaar van een aantal in beslag genomen goederen recht had op teruggave.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant voor een nieuwe behandeling. Dit besluit is genomen op 27 mei 2014, waarbij de Hoge Raad de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de ontvankelijkheid van klaagschriften onderstreept, vooral in het licht van de belangen van erfgenamen en de rol van de vereffenaar in de afwikkeling van nalatenschappen.

Uitspraak

27 mei 2014
Strafkamer
nr. 12/03797 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 21 juni 2013, nummer RK 13/742, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze hebben mr. D. Moszkowicz en mr. J.W.E. Luiten, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank de klaagster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beklag.
2.2.
Het namens de klaagster ingediende klaagschrift strekt tot teruggave van de aan de klaagster toebehorende goederen die op de voet van art. 94a Sv onder wijlen [betrokkene] in beslag zijn genomen. Dit klaagschrift houdt het volgende in:
"Klaagster is belanghebbende (erfgenaam; waar nodig nog als wettelijk vertegenwoordiger van minderjarige kinderen; in voorkomend geval zelfs eigenaresse, zoals bij juwelen en auto's) bij opheffing van dit beslag c.q. teruggave van het inbeslaggenomene."
2.3.
De bestreden beschikking houdt onder het opschrift "beoordeling" het volgende in:
"De rechtbank is, gelet op het feit dat door de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2013 een wezenlijke verandering in de positie van klaagster heeft plaatsgevonden, van oordeel dat het klaagschrift en dus ook de ontvankelijkheid van het klaagschrift beoordeeld dient te worden naar de huidige stand van zaken en niet naar de stand van zaken op het moment van indiening van het klaagschrift.
De rechtbank heeft op 20 juni 2013 mr. Dekker benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van [betrokkene]. Door deze beslissing vertegenwoordigt mr. Dekker vanaf dat moment de erfgenamen in en buiten rechte. Redelijke wetsuitleg van de verhouding tussen 552a Sv en (o.a.) art. 4:223 lid 3 BW leidt ertoe dat gelet op de plaats die de recent benoemde vereffenaar toebehoort te komen bij de afwikkeling van de nalatenschap een klaagschrift uitsluitend door die persoon kan worden ingediend en tevens dat een eerder ten tijde van de indiening (rechtsgeldig) ingediend, klaagschrift niet langer ontvankelijk is, want niet gedaan door een daartoe bevoegde persoon. Een andere uitleg zou het (beoogde) effect van een benoeming van een vereffenaar, te weten het afwikkelen van een nalatenschap op een wijze waarop de rechtens te respecteren rechten van derden tot gelding kunnen komen, teniet worden gedaan.
De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de wettelijke regeling van de vereffenaar de erfgenamen waarborgen biedt, in de vorm van toezicht op de bijzondere vereffenaar door de rechter-commissaris. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank klaagster niet ontvankelijk verklaren in het klaagschrift."
2.4.
Art. 552a, eerste lid, Sv bepaalt dat een belanghebbende gerechtigd is tot het indienen van een klaagschrift als bedoeld in deze bepaling. Voor het antwoord op de vraag of een klager als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv kan gelden en dientengevolge in het beklag kan worden ontvangen, is niet beslissend of hij als rechthebbende op het inbeslaggenomen goed kan worden aangemerkt, maar of hij heeft gesteld enig recht op dat goed te kunnen doen gelden (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8586, NJ 2004/179).
2.5.
De klaagster heeft blijkens haar klaagschrift gesteld dat zij als erfgenaam van [betrokkene] en voorts als eigenaar van een aantal van de onder [betrokkene] inbeslaggenomen goederen, recht heeft op teruggave van het inbeslaggenomene. Gelet daarop en in aanmerking genomen hetgeen in 2.4 is overwogen, geeft het oordeel van de Rechtbank dat de klaagster niet (langer) ontvankelijk is in haar klaagschrift, blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 552a, eerste lid, Sv. Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 mei 2014.