ECLI:NL:HR:2014:1211

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
14/00876
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake studiefinanciering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een geschil over een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat betrekking heeft op de vaststelling van het maandelijks te betalen bedrag ter aflossing van de studieschuld van de belanghebbende. De Centrale Raad van Beroep had op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij het hoger beroep van de belanghebbende werd behandeld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling allereerst gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de administratieve rechter als dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep mogelijk maakte.

Daarom heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 23 mei 2014, waarbij de raadsheer C. Schaap als voorzitter fungeerde, bijgestaan door de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

23 mei 2014
Nr. 14/00876
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 29 januari 2014, nr. 13/2997 WSF, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. 12/11006) betreffende een besluit op grond van de Wet studiefinanciering 2000.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad enkel kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep als de onderhavige, die is gedaan in een geschil betreffende het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vaststelling van het maandelijks te betalen bedrag ter aflossing van de studieschuld van belanghebbende. Het beroep in cassatie dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2014.