ECLI:NL:CRVB:2014:215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om de draagkracht te meten in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in het verleden studiefinanciering heeft ontvangen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om de draagkracht te meten over de jaren 2010 en 2011. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had eerder vastgesteld dat de appellant maandelijks een bedrag van € 280,63 moest betalen ter aflossing van zijn studieschuld. Appellant betwistte de ontvangst van de besluiten en stelde dat hij niet op de hoogte was van zijn betalingsverplichtingen tijdens zijn verblijf in het buitenland.
De Raad overwoog dat de appellant op grond van de Wet studiefinanciering 2000 verplicht was om tijdig melding te maken van een eventuele verhuizing. De Minister had de besluiten en andere bescheiden naar het adres van de appellant gestuurd, waar hij tot aan zijn vertrek woonde. De Raad oordeelde dat de ontkenning van de ontvangst van de poststukken door de appellant niet voldoende was om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Bovendien was de doorzending van post niet adequaat geregeld, wat in de risicosfeer van de appellant viel.
De Raad concludeerde dat de aflossingsverplichting van de appellant over de jaren 2010 en 2011 in rechte vaststond en dat de Minister niet verplicht was om een lagere betalingsverplichting vast te stellen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.