In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het cassatieberoep was ingesteld tegen de uitspraak van 31 oktober 2013, waarin het Gerechtshof het hoger beroep van belanghebbende tegen een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2010 betreffende een onroerende zaak te [Z] had behandeld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de partij in cassatie zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.