Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 21 februari 2013, nr. 11/00499, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2004. De belanghebbende, een vennootschap, had een herinvesteringsreserve gevormd in verband met de vervreemding van onroerende zaken. De Inspecteur had de aanslag gehandhaafd, maar de Rechtbank te Haarlem had deze vernietigd. Het Gerechtshof Amsterdam had echter de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het hoger beroep van de Inspecteur gedeeltelijk gegrond verklaard, wat leidde tot de cassatie door de belanghebbende.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onjuist had geoordeeld over het moment waarop de herinvesteringsreserve kon worden afgeboekt. De Hoge Raad stelde vast dat de aanschaffingskosten van een bedrijfsmiddel op de fiscale balans geactiveerd kunnen worden vanaf het moment waarop verplichtingen zijn aangegaan ter zake van de verwerving van dat bedrijfsmiddel. Dit betekent dat de herinvesteringsreserve reeds bij de totstandkoming van de koopovereenkomsten mocht worden afgeboekt op de waarde van de onroerende zaken waarin was geherinvesteerd.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van de belanghebbende. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat deze termijn niet was overschreden sinds de indiening van het beroep in cassatie.