ECLI:NL:HR:2013:CA3734

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/01198
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van een moeder tegen de Raad voor de Kinderbescherming inzake ontheffing van ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een moeder tegen de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder verzocht om ontheffing van het ouderlijk gezag, waarbij zij zich baseerde op de artikelen 266 en 268 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak was eerder behandeld door de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof te 's-Gravenhage, waar de moeder in beide instanties niet in het gelijk was gesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep onderzocht. De Procureur-Generaal had geadviseerd om het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de moeder klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de klachten van de moeder geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.

Uitspraak

12 juli 2013
Eerste Kamer
nr. 13/01198
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, locatie Den Haag,
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de beschikking in de zaak FA RK 12-460 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 mei 2012;
de beschikking in de zaak 200.111.389/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 12 december 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
12 juli 2013.