ECLI:NL:HR:2013:CA3117
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen beschikking inzake verzoek machtiging voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door [Betrokkene], wonende te [woonplaats], tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland van 16 januari 2013. De rechtbank had in deze beschikking een verzoek om machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis afgewezen. De advocaat van de verzoekster, mr. G.E.M. Later, heeft het cassatieberoep ingesteld, maar de officier van justitie is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de reactie van de advocaat van de verzoekster op de conclusie van de Procureur-Generaal te laat is ingediend, waardoor deze niet in behandeling kon worden genomen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatieberoep zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann als voorzitter, samen met de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk en M.A. Loth.