ECLI:NL:HR:2013:CA2263
Hoge Raad
- Cassatie
- C. Schaap
- R.J. Koopman
- Th. Groeneveld
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslagen en immateriële schadevergoeding in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan belanghebbende zijn opgelegd over de jaren 1990 tot en met 1999. De navorderingsaanslagen waren opgelegd met een verhoging van honderd procent, waarvan 50 procent was kwijtgescholden. Daarnaast was er heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar tegen de uitspraken van de Inspecteur, heeft het Hof de verhogingen en boetebeschikkingen gedeeltelijk vernietigd en de boeten verminderd, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende en incidenteel beroep in cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft het incidentele beroep van de Staatssecretaris ongegrond verklaard en het principale beroep van belanghebbende gegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is vernietigd, maar alleen wat betreft het verzoek om vergoeding van immateriële schade. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens is de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en zijn de proceskosten aan de zijde van belanghebbende vastgesteld. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de wettelijke termijn voor het doen van uitspraak door het Hof niet in acht is genomen, wat heeft geleid tot een overschrijding van de redelijke termijn. Dit heeft gevolgen voor het verzoek om vergoeding van immateriële schade, dat door de Hoge Raad is gehonoreerd.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de behandeling van verzoeken om schadevergoeding in belastingzaken en de toepassing van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures.