ECLI:NL:HR:2013:CA2232

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/01565
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van boeteverhogingen en navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting door de Hoge Raad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan belanghebbende zijn opgelegd over de jaren 1993 tot en met 2000. De navorderingsaanslagen waren vergezeld van een verhoging van honderd procent van de nagevorderde belasting, waarvan 50 procent was kwijtgescholden, en er was heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar tegen deze uitspraken van de Inspecteur, heeft het Hof de navorderingsaanslagen voor de jaren 1993 tot en met 1997 vernietigd, de boeten verminderd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de feitenrechter, in dit geval het Hof, een zelfstandige beoordeling moet maken van de hoogte van de boete, rekening houdend met de ernst van het beboetbare feit en andere relevante omstandigheden. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld door de boete te beperken tot 30 procent van de nagevorderde belasting, en dat dit oordeel niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is. Het beroep in cassatie van de Staatssecretaris is ongegrond verklaard, en hij is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 472 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Deze uitspraak benadrukt de beperkte toetsbaarheid van de feitenrechterlijke oordelen in cassatie, vooral als het gaat om de hoogte van boetes en de toepassing van beleidsregels van de belastingdienst. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de ruimte van de rechter om boetes te bepalen onderstreept, en de noodzaak om deze oordelen goed te motiveren.

Uitspraak

Nr. 12/01565
7 juni 2013
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatsecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 februari 2012, nr. BK-04/02527, betreffende aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1993 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging 50 percent kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Voorts zijn aan belanghebbende over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraken van de Inspecteur die betrekking hebben op de verhogingen en boeten, de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 1993 tot en met 1997 alsmede de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd, die navorderingsaanslagen vernietigd, de boeten verminderd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Belanghebbende heeft naar aanleiding van vragen van de Inspecteur verklaard houder te zijn van een rekening bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux) en heeft direct opening van zaken gegeven. Aan belanghebbende zijn vervolgens navorderingsaanslagen opgelegd met een verhoging van (na kwijtschelding) 50 percent onderscheidenlijk een boete van 50 percent van de nagevorderde belasting.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende uiting heeft gegeven aan het besef dat aan de inlichtingenplicht moet worden voldaan en dat daarmee sprake is van een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging de boeten te beperken tot 30 percent van de nagevorderde belasting. Boeten van 30 percent acht het Hof in dit geval passend, gelet op de aard van het vergrijp, en geboden, uit een oogpunt van normhandhaving. Daartegen richt zich het middel.
3.3.1. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een oordeel van de feitenrechter over de vraag welke hoogte van een boete gelet op de ernst van het beboetbare feit en de overige in aanmerking komende omstandigheden van het geval passend en geboden is, als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie slechts beperkt toetsbaar is. Verder moet worden vooropgesteld dat de rechter bij het geven van een dergelijk oordeel zelfstandig de strafmaat dient te bepalen en daarbij dus niet is gebonden aan beleidsregels van de belastingdienst, waarop in de toelichting op het middel een beroep wordt gedaan (vgl. HR 23 november 1988, nr. 24788, BNB 1989/29).
3.3.2. 's Hofs hiervoor onder 3.2 weergegeven oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 12/01614 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 944, derhalve € 472, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2013.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 466.