ECLI:NL:HR:2013:BZ7849

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/05660
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de heffing van precariobelasting door de gemeente Baarn en de rechtsgeldigheid van een overeenkomst met belanghebbende

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de heffing van precariobelasting door de gemeente Baarn. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn had aanslagen in de precariobelasting opgelegd aan belanghebbende voor de jaren 2008 en 2009. Deze aanslagen waren na bezwaar door de heffingsambtenaar gehandhaafd, maar de Rechtbank te Utrecht had deze uitspraken vernietigd. Het Hof te Arnhem bevestigde echter de uitspraak van de Rechtbank, waarop het College cassatie instelde.

De Hoge Raad oordeelde dat de heffingsambtenaar gebonden is aan een overeenkomst tussen de gemeente en belanghebbende, waarin is vastgelegd dat er geen vergoedingen voor het gebruik van gemeentegrond zouden worden geheven. De Hoge Raad bevestigde dat de gemeente Baarn zich had verbonden om belanghebbende niet in de heffing van de precariobelasting te betrekken, en dat de heffingsambtenaar deze verplichting in acht moest nemen. Het College had in cassatie betoogd dat de overeenkomst in strijd was met de Europese mededingingswetgeving, maar de Hoge Raad kon hier niet op ingaan omdat dit een feitelijk onderzoek vereiste.

De Hoge Raad concludeerde dat de aanslagen in strijd waren met de overeenkomst en dat het Hof terecht had geoordeeld dat deze vernietigd moesten worden. Het principale beroep in cassatie werd ongegrond verklaard, en het College werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van contractuele verplichtingen in het bestuursrecht en de rol van de heffingsambtenaar in het naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

11 oktober 2013
nr. 11/05660
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn(hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 22 november 2011, nrs. 11/00184 en 11/00185, betreffende aan
N.V. [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde aanslagen in de precariobelasting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2008 en 2009 aanslagen in de precariobelasting van de gemeente Baarn opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de heffingsambtenaar zijn gehandhaafd.
De Rechtbank te Utrecht (nrs. SBR 09/1808 en 09/1809) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de aanslagen vernietigd.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het College heeft in één geschrift het incidentele beroep beantwoord en in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Nu dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk, advocaat te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 22 maart 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het principale beroep in cassatie.

3.Uitgangspunten in cassatie

3.1.1. Drie gemeenten, waaronder de gemeente Baarn, hielden gezamenlijk alle aandelen in N.V. [B] (hierna: N.V. [B]). N.V. [B] leverde gas en CAI-diensten. In 1991 hebben de drie gemeenten hun aandelen in N.V. [B] verkocht aan belanghebbende, toen genaamd N.V. [A].
3.1.2. De verkoop van de aandelen is vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst gedateerd 5/6 november 1991 (hierna: de overeenkomst). In artikel 8.1 van de overeenkomst is bepaald:
Deze overeenkomst vormt de volledige overeenkomst tussen partijen met betrekking tot de koop en verkoop van de Aandelen, en de in dat kader gemaakte afspraken, en laat onverlet de overigens in samenhang met deze overeenkomst gemaakte afspraken (zowel mondeling als schriftelijk), zoals het onderhandelaarsaccoord van 19 september 1991 aangehecht als Bijlage 8, voorzover deze afspraken niet in strijd zijn met deze overeenkomst.
3.1.3. In het zogenoemde onderhandelaarsakkoord van 19 september 1991 (hierna: het onderhandelaarsakkoord), waarnaar in de overeenkomst wordt verwezen, is in artikel 9, lid 3 bepaald:
Zij zullen bevorderen dat de gemeenten geen vergoedingen, retributies, recognities e.d., voor het hebben, c.q. gebruiken van voorwerpen in, op of boven voor openbare dienst bestemd(e) grond en water, c.q. hun in eigendom toebehorende grond en water vragen en/of heffen van de [A].
3.1.4. Belanghebbende heeft een energienetwerk onder, op en boven kennelijk voor de openbare dienst bestemde grond van de gemeente Baarn.
3.1.5. Vanaf het jaar 2005 voorzien de Verordening Precariobelasting van de gemeente Baarn en de daarbij behorende tarieventabel in de heffing van precariobelasting op het hebben van kabels en leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. Vanaf 2005 heeft de heffingsambtenaar aanslagen precariobelasting ter zake daarvan opgelegd aan belanghebbende.
3.1.6. De onderhavige procedure betreft aanslagen precariobelasting over de jaren 2008 en 2009 die door de heffingsambtenaar aan belanghebbende zijn opgelegd. De daartegen gemaakte bezwaren heeft de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
3.1.7. Voor het Hof was in geschil of die aanslagen terecht zijn opgelegd. In het bijzonder was in geschil of artikel 9, lid 3, van het onderhandelaarsakkoord aan het opleggen van de onderhavige aanslagen in de weg staat. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord.

4.Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

4.1.1.
Het Hof heeft – in cassatie onbestreden - geoordeeld dat artikel 9, lid 3, van het onderhandelaarsakkoord, dat als onderdeel van de overeenkomst is te beschouwen, tot gevolg heeft dat de gemeente Baarn zich ertoe heeft verbonden om belanghebbende niet in de heffing van de precariobelasting te betrekken.
4.1.2.
Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de heffingsambtenaar in de uitoefening van zijn taak om belastingschulden van belanghebbende te formaliseren, gehouden is de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Die beginselen brengen volgens het Hof mee dat de heffingsambtenaar – het bestuursorgaan dat onderdeel uitmaakt van de gemeente – gehouden is de hiervoor in 4.1.1 bedoelde verplichting in acht te nemen.
4.2.
Het tweede middel betoogt dat de overeenkomst in strijd is met de Europese mededingingswetgeving omdat sprake is van ontoelaatbare staatssteun. Aangezien het College zich hierop voor het eerst in cassatie heeft beroepen, kan de Hoge Raad op dat betoog geen acht slaan, omdat daarvoor een onderzoek van feitelijke aard nodig zou zijn waarvoor in cassatie geen plaats is. Aan gelding van deze regel van nationaal procesrecht doet niet af dat het middel klaagt over schending van regels van het recht van de Europese Unie die rechtstreekse werking hebben en voor zoveel nodig ambtshalve moeten worden toegepast (vgl. HR 17 april 1996, nr. 29868, ECLI:NL:HR:1996:AA1841, BNB 1996/277, onderdelen 3.15 en 3.16). Het tweede middel faalt derhalve.
4.3.1.
Het eerste middel richt zich tegen het hiervoor in 4.1.2 vermelde oordeel van het Hof. Het middel betoogt dat de overeenkomst niet is gesloten door de heffingsambtenaar maar door de gemeente, en dat niet-naleving van die overeenkomst door de gemeente niet aan de orde kan worden gesteld in een procedure voor de belastingrechter waarin de heffingsambtenaar partij is.
4.3.2.
De verwerping van het tweede middel brengt mee dat voor de verdere beoordeling in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat de gemeente Baarn bij overeenkomst rechtsgeldig de hiervoor in 4.1.1 vermelde verplichting op zich heeft genomen om belanghebbende niet in de heffing van de precariobelasting te betrekken. De rechtsgeldigheid van die afspraak is door het College voor het overige niet bestreden. Ook bevatten de uitspraak van het Hof of de stukken van het geding geen aanwijzingen dat de afspraak zozeer in strijd is met de wet dat nakoming daarvan niet verlangd kan worden.
4.3.3.
Deze door de gemeente aangegane contractuele verplichting brengt mee dat het ter zake van de heffing bevoegde orgaan van de gemeente, de heffingsambtenaar, geen aanslagen in de precariorechten aan belanghebbende behoort op te leggen.
4.3.4.
Legt de heffingsambtenaar in strijd met de overeenkomst toch een dergelijke aanslag op, en wenst belanghebbende dat de gemeente de overeenkomst op dit punt nakomt, dan dient zij zich, na eventueel bezwaar, te wenden tot de belastingrechter, als de rechter die bevoegd is ten aanzien van deze aanslag (vgl. HR 8 juli 2011, nr. 09/03160, ECLI:NL:HR:1996:BP3057, NJ 2011/463, onderdeel 3.6.3). Die rechter dient dan bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de aanslag te betrekken of de heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen die voor hem - gelet op het hiervoor in 4.3.3 overwogene - uit de overeenkomst voortvloeien. Als de belastingrechter van oordeel is dat de heffingsambtenaar met het opleggen van de aanslag in strijd met die verplichtingen heeft gehandeld, dient hij de aanslag te vernietigen.
4.3.5.
Gelet op het voorgaande heeft het Hof zonder schending van het recht kunnen oordelen dat de aanslagen, gelet op het bepaalde in de overeenkomst, dienen te worden vernietigd. Het oordeel van het Hof daarover is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het eerste middel faalt daarom.

5.Het voorwaardelijke incidentele beroep

Nu het principale beroep niet tot vernietiging van ’s Hofs uitspraak leidt, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Dat beroep behoeft derhalve geen behandeling.

4.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie ongegrond,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2832 voor beroepsmatig verleende bijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.
Van de gemeente Baarn wordt ter zake van het door het College ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 454.