ECLI:NL:HR:2013:BZ7201

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/01231
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in insolventiezaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij verzoekers, aangeduid als [verzoeker] c.s., beroep hebben ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. Het hof had eerder in deze zaak geoordeeld over de insolventie van de verzoekers, die in eerste instantie door de rechtbank Amsterdam was behandeld. De Hoge Raad verwijst naar de vonnissen van de rechtbank van 8 april 2011 en 16 januari 2013, alsook naar het arrest van het hof van 5 maart 2013. De advocaat-generaal L. Timmerman heeft in zijn standpunt aangegeven dat de verzoekers niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de verzoekers klaarblijkelijk onvoldoende belang hebben bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en is een belangrijke uitspraak in het kader van het insolventierecht, waarbij de ontvankelijkheid van cassatieberoepen centraal staat.

Uitspraak

24 mei 2013
Eerste Kamer
13/01231
EE/TJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verzoekster 2],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak met insolventienummers 11.291-R + 11.292-R van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2011 en 16 januari 2013;
b. het arrest in de zaak 200.120.510/01 van het gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoeker] c.s. heeft bij brief van 10 april 2013 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2.2 en 2.3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 24 mei 2013.