ECLI:NL:HR:2013:BZ6809
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- R.J. Koopman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslagen en immateriële schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 februari 2012, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting, alsook de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De belanghebbenden kregen over de jaren 1991 tot en met 1999 navorderingsaanslagen opgelegd, waartegen zij bezwaar maakten. De Inspecteur handhaafde deze aanslagen, waarna de belanghebbenden in beroep gingen. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie gegrond is. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd en de zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de Staatssecretaris van Financiën moet worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op een bedrag van € 283,20 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens wordt het griffierecht van € 115 vergoed aan de belanghebbenden.
De Hoge Raad behandelt ook de vraag of de berekening van de navorderingsaanslagen op basis van het door de Belastingdienst gehanteerde model onredelijk is. Het Hof had deze vraag ontkennend beantwoord, maar de Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd is. De belanghebbenden hadden ook verzocht om heropening van het onderzoek om een verzoek tot vergoeding van immateriële schade te doen, wat door het Hof was geweigerd. De Hoge Raad stelt dat in dit geval de redelijke termijn voor het doen van uitspraak niet in acht is genomen, wat aanleiding geeft tot heropening van het onderzoek.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van navorderingsaanslagen en de mogelijkheid tot vergoeding van immateriële schade in belastingzaken.