ECLI:NL:HR:2013:BZ1950
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, geboren in 1962. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 18 februari 2011 was gewezen. De verdachte had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijke termijn, zoals voorgeschreven in artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Advocaat-Generaal, de heer Knigge, had geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep, omdat de vereiste schriftuur niet tijdig was ingediend door een raadsman. Dit arrest benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen in het strafproces en de gevolgen van termijnoverschrijding voor de ontvankelijkheid van cassatieberoepen. De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en J. Wortel, en is openbaar gemaakt op 12 februari 2013.