ECLI:NL:HR:2013:BZ0161

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/02530
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kinderalimentatie en terugbetaling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van de zoon en de moeder tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De relevante feiten zijn als volgt: de rechtbank 's-Gravenhage had eerder op 7 december 2010 en 28 juni 2011 beschikkingen gedaan in de zaak, en het hof had op 22 februari 2012 een beschikking gegeven die door de verzoekers werd bestreden. De man, die als verweerder in cassatie optrad, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft in zijn conclusie ook tot verwerping van het beroep geadviseerd. De advocaat van de verzoekers heeft hierop gereageerd in een brief van 8 februari 2013.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen, wat betekent dat de beschikking van het hof in stand blijft.

Deze uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van kinderalimentatie en de voorwaarden waaronder terugbetaling kan plaatsvinden. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de toepassing van de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:395a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 3.17 en 3.18 van de Wet studiefinanciering (WSF).

Uitspraak

26 april 2013
Eerste Kamer
12/02530
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [De zoon],
wonende te [woonplaats],
2. [De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. Biemond.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de zoon, de moeder en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 372311 FA RK 10-6078 van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 december 2010 en 28 juni 2011;
b. de beschikking in de zaak 200.094.429/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 februari 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben de zoon en de moeder beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de zoon en de moeder heeft bij brief van 8 februari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 26 april 2013.