ECLI:NL:HR:2013:BZ0161
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over kinderalimentatie en terugbetaling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van de zoon en de moeder tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De relevante feiten zijn als volgt: de rechtbank 's-Gravenhage had eerder op 7 december 2010 en 28 juni 2011 beschikkingen gedaan in de zaak, en het hof had op 22 februari 2012 een beschikking gegeven die door de verzoekers werd bestreden. De man, die als verweerder in cassatie optrad, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft in zijn conclusie ook tot verwerping van het beroep geadviseerd. De advocaat van de verzoekers heeft hierop gereageerd in een brief van 8 februari 2013.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen, wat betekent dat de beschikking van het hof in stand blijft.
Deze uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van kinderalimentatie en de voorwaarden waaronder terugbetaling kan plaatsvinden. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de toepassing van de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:395a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 3.17 en 3.18 van de Wet studiefinanciering (WSF).