ECLI:NL:HR:2013:BY9081

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/04839
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaring van makelaar door cliënt voor veilingkosten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de eiseres, wonende in Israël, beroep heeft ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de vrijwaring van een makelaar door een cliënt voor veilingkosten. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof. De Procureur-Generaal M.H. Wissink heeft in zijn schriftelijke standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de eiseres geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk en veroordeelt de eiseres in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann.

Uitspraak

15 februari 2013
Eerste Kamer
12/04839
TT/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats], Israël,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J. Groen, thans mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak H 94.3301 van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 1997;
b. het arrest in de zaak 106.000.319/02 van het gerechtshof te Amsterdam van 10 juli 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De Procureur-Generaal M.H. Wissink heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 15 februari 2013.