ECLI:NL:HR:2013:BY9002

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05470 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in de Antilliaanse zaak met bijzondere schriftelijke volmacht

In deze zaak, die voor de Hoge Raad der Nederlanden is gebracht, betreft het een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, uitgesproken op 27 september 2011. De verdachte, geboren in 1981, heeft het beroep ingesteld via zijn raadsman, mr. A.M. Seebregts, die bij schriftuur middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep, subsidiair tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de akte van cassatie beoordeeld en vastgesteld dat mr. O. Kostrzewski, die de verdachte vertegenwoordigde, door de verdachte was gevolmachtigd in de zin van artikel 450, eerste lid sub a, van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat het cassatieberoep rechtsgeldig was ingesteld.

De Hoge Raad heeft vervolgens de middelen van cassatie beoordeeld. De middelen konden echter niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft daarom het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz en is uitgesproken op 29 januari 2013.

Uitspraak

29 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/05470 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 27 september 2011, nummer H 66/2011, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot
niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep en subsidiair tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een door de Griffier van het Hof en de comparant ondertekende "Akte cassatie", inhoudende:
"Heden, 29 september 2011, verscheen voor mij, de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, de persoon, die mij opgaf te zijn genaamd:
Mr. O. Kostrzewski, die, blijkens aangehechte bijzondere volmacht verklaarde door [verdachte], geboren op [geboorteplaats] [geboortedatum] 1982, wonende [woonplaats], schriftelijk te zijn gemachtigd.
Mr. O. Kostrzewski verklaarde voorts beroep in cassatie in te stellen tegen het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 27 september 2011 op Curaçao uitgesproken tegen [verdachte], voornoemd."
2.2. De Hoge Raad verstaat deze akte aldus dat mr. O. Kostrzewski heeft verklaard door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd in de zin van art. 450, eerste lid sub a, Sv.
2.3. Het cassatieberoep is derhalve rechtsgeldig ingesteld.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz en uitgesproken op 29 januari 2013.