ECLI:NL:HR:2013:BY7903

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04966
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding inzendtermijn in cassatiefase en compensatie door voortvarende afdoening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem. De zaak betreft de vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden in de cassatiefase. De verdachte stelde dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, wat zou leiden tot een schending van de redelijke termijn.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat, hoewel er sprake was van een overschrijding van de inzendtermijn, deze in voldoende mate werd gecompenseerd door de voortvarende afdoening van de zaak door de Hoge Raad zelf. De Hoge Raad heeft de zaak binnen veertien maanden na het instellen van het cassatieberoep afgedaan, waardoor de totale duur van de behandeling in cassatie niet als een overschrijding van de redelijke termijn kan worden aangemerkt. Het middel van de verdachte faalde derhalve.

De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak is gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2013:BY7903 en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de toepassing van artikel 6 EVRM in cassatieprocedures.

Uitspraak

8 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/04966
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 oktober 2011, nummer 23/002726-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2. Nu de Hoge Raad de zaak binnen veertien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan - wat betreft de totale duur van de behandeling in cassatie - niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
2.3. Het middel faalt derhalve.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 januari 2013.