ECLI:NL:HR:2013:BY7903
Hoge Raad
- Cassatie
- J. de Hullu
- Y. Buruma
- N. Jörg
- Rechtspraak.nl
Overschrijding inzendtermijn in cassatiefase en compensatie door voortvarende afdoening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem. De zaak betreft de vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden in de cassatiefase. De verdachte stelde dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden, wat zou leiden tot een schending van de redelijke termijn.
De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat, hoewel er sprake was van een overschrijding van de inzendtermijn, deze in voldoende mate werd gecompenseerd door de voortvarende afdoening van de zaak door de Hoge Raad zelf. De Hoge Raad heeft de zaak binnen veertien maanden na het instellen van het cassatieberoep afgedaan, waardoor de totale duur van de behandeling in cassatie niet als een overschrijding van de redelijke termijn kan worden aangemerkt. Het middel van de verdachte faalde derhalve.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak is gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2013:BY7903 en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de toepassing van artikel 6 EVRM in cassatieprocedures.