ECLI:NL:HR:2013:BY5049
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep in verband met overschrijding beroepstermijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van de man, die in hoger beroep was gegaan tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De man had beroep ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin de vrouw had verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De man had zijn cassatierekest ingediend, maar de vrouw stelde dat het beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege overschrijding van de beroepstermijn, zoals vastgelegd in artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het middel zijn aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Rechtsvordering, geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de man, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft.