ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6007

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.655/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Labohm
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep in verband met overschrijding van de appeltermijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 oktober 2011 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man. De man had op 8 december 2010 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 mei 2010. De rechtbank had deze beschikking op 6 september 2010 aan de man verzonden. De man was in eerste aanleg niet verschenen, waardoor de beroepstermijn van drie maanden na betekening van de beschikking aan hem in persoon of op andere wijze gold. De beroepstermijn liep af op 7 december 2010, maar de man heeft pas op 8 december 2010 zijn hoger beroep ingesteld, wat te laat was.

De vrouw, verweerster in deze zaak, stelde dat de man zijn hoger beroep niet tijdig had ingesteld en dat hij om die reden niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. Het hof overwoog dat de wet en de parlementaire geschiedenis geen duidelijkheid bieden over het moment waarop de procedure aanhangig is, indien het verzoekschrift aanvankelijk niet door een advocaat is ingediend. Echter, uit vaste jurisprudentie blijkt dat de datum van indiening van het verzoek door de advocaat de datum is waarop het oorspronkelijk verzoekschrift is ingediend.

Het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn hoger beroep, omdat zijn beroep te laat was ingesteld. Bovendien was de man ook om andere redenen niet-ontvankelijk, aangezien de advocaat van de man pas op 19 augustus 2011 een nieuw verzoekschrift had ingediend, wat acht maanden na de oorspronkelijke beschikking was. De beslissing van het hof werd genomen door de rechters Lückers, Labohm en Kamminga, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 19 oktober 2011
Zaaknummer : 200.092.655/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-512
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. Garretsen te ‘s-Gravenhage,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E. El-Sharkawi te ‘s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 8 december 2010 zonder tussenkomst van een advocaat in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 mei 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 6 september 2010 door de rechtbank aan hem is verzonden.
Bij die beschikking heeft de rechtbank:
- voor recht verklaard dat de huwelijkakte van de vrouw en de man overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
- de inschrijving gelast in het huwelijksregister van de gemeente ’s-Gravenhage van de huwelijksakte van [de man] en [de vrouw], gehuwd op [huwelijksdatum] 2008 te [huwelijksplaats], Egypte, van welke akte, alsmede de bijbehorende vertaling, een kopie aan de bestreden beschikking is gehecht.
Het hof heeft het beroepschrift, op grond van en onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 278 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) aan de man geretourneerd, zonder van de inhoud daarvan kennis te nemen.
De advocaat van de man heeft op 19 augustus 2011 een nieuw verzoekschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 1 september 2011 een brief van 29 augustus 2011 met bijlagen.
Op 22 september 2011 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep mondeling behandeld. Ter zitting was aanwezig de advocaat van de vrouw.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. De man heeft niet eerder dan op 8 december 2010 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 17 mei 2010. Nu de man in eerste aanleg niet in de procedure is verschenen, geldt voor hem een beroepstermijn van drie maanden na betekening van de beschikking aan appellant in persoon dan wel drie maanden nadat de beschikking hem op andere wijze bekend is geworden (artikel 358 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Aangezien de beschikking op 6 september 2010 aan de man is verzonden, liep de beroepstermijn af op 7 december 2010.
2. De man stelt dat hem in strijd met artikel 281 in samenhang met artikel 278 Rv geen termijn is verleend om zijn verzoekschrift door tussenkomst van een advocaat in te dienen.
3. De vrouw stelt dat de man zijn hoger beroep niet op tijd heeft ingesteld en dat hij op die grond niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair stelt de vrouw dat de man niet-ontvankelijk is, omdat hij in deze procedure geen belanghebbende is.
4. Het hof overweegt als volgt. Wet noch parlementaire geschiedenis gaan in op de vraag vanaf welk moment de procedure aanhangig is, indien het verzoekschrift aanvankelijk niet door een advocaat bij de griffie is ingediend en nadien dit verzuim op de voet van artikel 281 Rv wordt hersteld. Uit vaste jurisprudentie blijkt echter dat in dat geval als de dag waarop de zaak is aangebracht zal gelden de dag waarop het oorspronkelijk verzoekschrift is ingediend (HR 10 juli 2009, RvdW 2009, 842 en HR 20 juni 1975, NJ 1976, 100). Als datum van indiening van het verzoek door de advocaat geldt in onderhavige zaak derhalve 8 december 2010. Het hof gaat er van uit dat de op 6 september 2010 aan de man toegezonden beschikking door de man op 7 september 2010 is ontvangen en hem toen bekend is geworden in de zin van artikel 358 Rv. Nu de beroepstermijn van de man in dat geval afliep op 7 december 2010 en de brief van de man van 7 december 2010 waarbij hoger beroep is ingesteld, door het hof eerst op 8 december 2010 is ontvangen, is het beroep te laat ingesteld. Derhalve dient de man niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn hoger beroep. Overigens is de man ook uit andere hoofde niet-ontvankelijk in zijn beroep. Immers eerst op 19 augustus 2011 - derhalve acht maanden nadien - heeft een advocaat namens de man een beroepschrift ingediend. Dat is gelet op voornoemde uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2009 te laat nu in die uitspraak een hersteltermijn was gegeven van twee weken.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Labohm en Kamminga, bijgestaan door Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2011.