In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 februari 2013, nr. 11/1671 AOW. De Centrale Raad had eerder een uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Rechtbank te Alkmaar (nr. 10/751 AOW) met betrekking tot een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) onder de Algemene Ouderdomswet (AOW). Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten ingediend. De SVB heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.